zondag 25 maart 2007

Zomertijd

Al is het pas lente geworden, toch gaat vandaag de zomertijd weer in. Dat wordt weer een week balen, elke avond het gevoel dat ik nog niet moe ben als het bedtijd is, en ’s morgens met een houten kop uit bed omdat ik pas halverwege de nacht de slaap kon vatten. Straks kan ik weer de ronde van het huis doen om alle klokken een uur vooruit te zetten.

Ieder jaar vraag ik me af waarvoor dat wel goed mag zijn. Dertig jaar geleden, in volle oliecrisis, werd met luide trom verkondigd dat het ons een gigantische energiebesparing zou opleveren. Daar zijn echter nooit serieuze studies over gedaan, en de schaarse onderzoeken dienaangaande tonen aan dat het niet meer dan een nuloperatie is. Wat ’s avonds minder wordt verbruikt, wordt dan weer in de vroege ochtend uitgegeven. In de ochtendspits wordt weer met licht gereden, en er is meer kans op mist en hiermee samenhangende ongevallen.

Recent werd het idee geopperd om de overgang naar de zomertijd midden in de week te laten vallen. Mensen zouden dan een uur vroeger naar bed gaan, ’s morgens een uurtje vroeger wakker worden en uitgeslapen op kantoor verschijnen. Nu komen velen op maandag versuft op hun werk, omdat ze een uur te vroeg hebben moeten opstaan. In het weekend denk je er immers niet aan een uurtje vroeger naar bed gaan want je kan toch uitslapen.
Dit is toch alleen maar een pleister op een houten been?

Waarom die zomertijd moet blijven wordt niet eens bevraagd. Is het niet absurd dat nagenoeg heel West-Europa een half jaar lang leeft in de Oost-Europese tijd? De hele lente en zomer, en een deel van de herfst lopen wij liefst 2 uur voor op de werkelijke zonnetijd. De zon staat in Helsinki, Kiev en Boekarest op hetzelfde tijdstip ongeveer even hoog, maar bij ons is dat pas twee uur later het geval. Toch doen wij in de zomer alsof we in Kiev wonen, en houden wij onze middagpauze halverwege de voormiddag. En bij Pointe du Raz, de meest westelijke punt van Bretagne, openen de toeristen straks hun lunchbox als het eigenlijk pas 9 uur in de morgen is. Want daar scheelt het zelfs ruim 3 zonne-uren.

We worden zoet gehouden met een uurtje langer licht, maar in werkelijkheid zijn we een uur kwijt. Twee uur wordt immers drie uur. Voor de meeste mensen werkt dit hoogst verwarrend. Het geeft de indruk dat je er een uur bij krijgt, en het vraagt enig denkwerk voor je je realiseert dat dit betekent dat je op vrijdag nog om 7 uur opstond, maar de maandag daarop om 6 uur uit bed moet. Dat je eet wanneer je nog geen honger hebt, gaat slapen als je nog niet moe bent en moet opstaan als je nog niet uitgeslapen bent. De eerste dagen na de verandering vertaalt zich dat in humeurige ouders, vervelende kinderen, duffe werknemers en een verhoogde ongevallenfrequentie in de ochtendspits.

Ouders krijgen ’s avonds hun kinderen niet in bed, omdat ze nog niet moe zijn en het nog niet donker is. ’s Morgens is het een heksentoer om die koters behoorlijk wakker te krijgen en op tijd op school af te leveren. Boeren krijgen last met hun koeien, die nog nooit van uurwerken hebben gehoord en dus lang- en breeduit melk blijven geven conform de stand van de zon. Want mensen en dieren leven niet op het uurwerk maar op de biologische klok.

Ik snap het niet. Iedereen verliest een uur weekend, en niemand die protesteert. Probeer dat eens met het loon van een uur werk, en je krijgt heel Europa op je dak.
En dacht je dat je dat uur weer wint als goed zes maanden later de wintertijd ingaat? Welnee, we krijgen alleen terug wat ze ons al hadden afgepakt. Want dat uur hadden we toch al, toen dat gekke idee van de zomertijd ingang kreeg. De zogenaamde wintertijd klopt bovendien ook al niet, omdat ze geldt voor Warschau en Berlijn, maar niet voor Brussel en Amsterdam.

Waarom neemt iedereen dat zomaar aan? Goed 10 jaar geleden werd de uursverandering op alle media met grote trom aangekondigd, burgers werd haarfijn uit de doeken gedaan hoe en wanneer ze hun talloze klokken moesten verzetten. Nu kraait daar geen haan meer naar. In de kranten wordt het nauwelijks vermeld.
Zelfs mijn computer heeft zich op zondagochtend al aangepast. Er wordt mij zelfs niet meer gevraagd of ik met de wijziging instem.
Met welke klok zal ik dan maar beginnen?

© Minervaria 25 maart 2007

woensdag 21 maart 2007

Het fluitje

Pietje speelt vrolijk op zijn fluitje. Bezige Moeke Maaike vreest: “Wat moet dat straks als het schooltijd is?” Moeke Maaike zegt vertwijfeld: “Pietje, tijd voor school, wil je alsjeblieft je fluitje op de kast leggen?” Pietje trekt het fluitje uit zijn mond. Schudt heftig met zijn koppie en dreint: “Nee, wil fluiten!” Moeke Maaikes hart smelt: “Neem je fluitje dan maar mee naar school, lieverd.”

Pietje fluit er duchtig op los. “Wat een olijk ventje!”, jubelen andere Moedermensen vertederd. Moeke Maaikes Moederhart zwelt van trots. Hààr eigen gevoelige Pietje!
Pietje fluit de hele kleuterklas overhoop. “Oh wat is mijn ventje toch een schat!”, juicht Moeke Maaikes Moederhart.

Hardvochtige juf steekt stok in het wiel: “Geen fluitjes in de klas.” Moeke Maaike neemt fluitje weer mee naar huis. Haar gulle Moederhart bloedt. Pietje huilt dat horen en zien vergaat. Andere moeder geeft commentaar: “Wat huilt ie hard, zeg!” Moeke Maaikes Moederhart snerpt en breekt in gruzelementen.

Moeke Maaike zit thuis, en piekert. Ze voelt zich al de hele morgen beroerd. Ziet haar arme verguisde Pietje nog altijd tranen met tuiten storten. In de klas zingt Pietje uitbundig liedjes in de klas met Amber en Sara.

Straks zit Moeke Maaike met zo’n rotverwend snotjoch, dat zonder de minste scrupule haar tere Moederhart vertrapt.


© Minervaria 21 maart 2007

maandag 19 maart 2007

Stressbestendiger?

'Mannen zijn stressbestendiger dan vrouwen'. Mijn nieuwsgierigheid was geprikkeld. Zover hadden ze mij toch gekregen, de gehaaide persjongens.

Wat blijkt? Het onderzoeksbureau Lifeguard heeft de jaarlijkse Nederlandse Bedrijfsgezondheidsindex bepaald. Die BGI geeft de gemiddelde gezondheid in Nederlandse bedrijven, en die geeft dan weer inzicht in de gezondheid en inzetbaarheid van de Nederlandse bevolking. Dit jaar focuste men op de verschillen tussen mannen en vrouwen. Het onderzoeksbureau ondervroeg daarvoor 4000 werknemers in 39 bedrijven. De conclusies luiden dat vrouwen fitter zijn, en gezonder leven, maar mannen zouden beter omgaan met stress.

Laat me niet lachen! Want als één van beide geslachten stressbestendiger moet zijn, dan al zeker niet de mannen. Bovendien stelt zich de vraag wat ‘beter’ wel moet inhouden. Dus loont het de moeite om dit van dichterbij te bekijken.

De eerste vraag is waarop de onderzoekers hun conclusies hebben gebaseerd. Wat blijkt? Men heeft het die werknemers gewoon met zoveel woorden gevraagd. Het onderzoek is dus niet meer dan een weergave van hoe mannen en vrouwen zichzelf zien. Het komt er dus op neer dat meer mannen dan vrouwen zeggen dat ze moeilijke situaties op hun werk goed aankunnen.

Nu is het klaar als een klontje dat het wel héél erg moet zijn vooraleer een man bekent dat iets hem moeilijk afgaat. Ik ken er zo een paar die nog liever doodvallen dan toegeven dat ze een probleem hebben. Hoe is het te verklaren dat mannen niet of veel te laat hulp zoeken voor hun kwalen allerhande? En wat doet een man die de weg zelf niet vindt? Hij rijdt nog liever uren rondjes dan het te moeten vragen en dus bekennen dat hij het niet weet.

Stel bovendien een man de vraag of hij iets kan of goed is in iets, en hij verklaart zich stante pede expert in de materie. Vooral als er status mee gemoeid is. Luiers verwisselen hoort daar niet bij. Mannen overschatten systematisch zichzelf en hun kunnen, en dat begint al heel vroeg. Kleuters overroepen elkaar, schooljongens zeulen zich een ongeluk met boomstammen die ze met moeite kunnen optillen, studenten zijn overtuigd dat ze met glans zullen slagen na een nachtje doorblokken op een cursus die ze alleen kennen van de omslag, overmoedige jongelui nemen bij hun allereerste autorit meteen maar die scherpe bocht aan 100 per uur.

Enorm veel mannen blazen zichzelf regelmatig op tot springens toe. Als ze achteraf de verwachtingen niet kunnen inlossen, ligt het steevast aan anderen of omstandigheden. U denkt dat ik bluf? Nee hoor, dit is allang ondubbelzinnig vastgesteld in streng gecontroleerde experimenten. Externe punitiviteit wordt het in de psychologie genoemd: men schuift de schuld voor een mislukking op iets of iemand anders om zelf ongeschonden uit het debacle te komen. Al eens een man gehoord die de weg kwijt is?
Gezichtsverlies is voor veel mannen immers nog erger dan de dood, ze zijn dit dus aan zichzelf verplicht.

Volgens het bewuste onderzoek pakken mannen hun problemen ook actiever en doelgerichter aan. Dat zal wel. Als je eenmaal een man het hele huis hebt horen overhoop schreeuwen omdat ie zijn autosleutels niet vindt, weet je meteen wat actief en doelgericht moeten voorstellen. Op het werk houden actief en doelgericht voornamelijk in dat mannen nauwelijks geneigd zijn te luisteren en obstinaat hun eigen zin doordrijven, inderdaad recht op het doel af. Hoe hoger in de bedrijfshiërarchie, hoe vaker het gebeurt.

En het had natuurlijk ook de moeite geloond – maar dat was er waarschijnlijk teveel aan voor de pientere journalisten – om even stil te staan bij het verschijnsel stress. Stress is immers eenvoudig gesteld de uitkomst van wat iemand te verwerken krijgt (draaglast) gedeeld door wat ie aan kan (draagkracht). Stressbestendigheid zit aan de kant van de draagkracht. Van twee mensen met dezelfde draagkracht kan de ene goed overleven met een redelijke draaglast, terwijl de andere eronder door gaat omdat hij teveel moet torsen.

Wat men gemeten heeft, en dan nog alleen maar de perceptie ervan, is slechts de ene kant van de medaille. Men geeft dus de indruk alsof de draagkracht van mannen in absolute termen groter is dan die van vrouwen. Bekijk je het plaatje van de andere kant, dan valt makkelijk in te zien dat de draaglast voor vrouwen behoorlijk zwaarder is dan voor mannen. Hoeveel mannen nemen naast hun werk ook nog de zorg op voor de organisatie van het gezin? Het zit op de bank en het zapt. Het boek van Yvonne Kroonenberghs is nog lang niet gedateerd, ook niet in een tijd waarin de zogenaamd moderne man zijn intrede deed.

Vrouwen blijven immers het leeuwendeel opnemen van de zorg voor kinderen en huishouden, en in het beste geval steekt hun man een handje toe. Waarvoor hij vaak instructies moet krijgen, maar ze niet aanvaardt omdat hij het immers allemaal al weet en zich niets laat gezeggen, en al zeker niet door een vrouw. Van alle alleenstaande ouders met kinderen is meer dan 90% vrouw. En van vrouwen met én zonder gezin wordt verwacht dat zij de familiale honneurs wel zullen waarnemen annex de eventuele zorg voor hulpbehoevende ouders.

Komen we nu aan het hoofdstuk beter omgaan met stress. Volgens het onderzoek zouden mannen beduidend meer alcohol drinken dan vrouwen. Dat nieuws is helemaal niet wereldschokkend. Maar alcoholgebruik, vooral excessief, is volgens talrijk ander onderzoek echter vaak een reactie op stress.

Verder is er een nauw verband tussen stress en agressie: agressie is ruw gezegd een reactie op stress. Mensen worden vaak woedend als ze gespannen en angstig zijn: als zoon of dochterlief niet op tijd thuis is, als de file niet opschiet, als de kinderen je al de hele tijd aan je oren zeuren.
Mannen nemen in nagenoeg elke samenleving ruim 80 procent van de criminaliteit voor hun rekening, evenveel stalkers zijn mannen. Ongeveer 92 procent van alle verkeersovertredingen wordt gepleegd door mannen. Mannen zitten 16 keer vaker met alcohol op achter het stuur dan vrouwen. Ongeveer 80 procent van de zware verkeersongevallen wordt door mannen veroorzaakt. Vrouwenmishandeling en kindermisbruik worden voornamelijk op het conto van mannen geschreven.
Stressbestendiger? Beter omgaan met stress? Meer overlast, ja, misschien niet op het werk maar wel voor de maatschappij.

Alcoholisme, criminaliteit, agressie en geweld gelden gelukkig slechts voor een minderheid van de mannen. Want het onderzoek van Lifeguard gaat ook nog voorbij aan iets zeer wezenlijks, namelijk dat ieder mens een unieke combinatie is van zeer uiteenlopende eigenschappen. Zo’n onderzoek dat mensen etiketteert op basis van hun geslacht werkt discriminatie en stereotypen in de hand. En als Lifeguard het niet zo formuleerde, dan toch de pers, niet gehinderd door enig gevoel voor nuance en belust op spektakel. Waarmee ze betoont zich weer eens niet bewust te zijn van haar grote verantwoordelijkheid.

Want de meeste mensen lezen alleen de koppen in de krant, en de helft van hen zien hun vooroordelen dan ook weer dik bevestigd. Zie je wel dat vrouwen beter thuis blijven bij de kakluiers en de kinderen? Moeten wij dan ook nog opdraaien voor die geldverslindende crèches, waar kinderen opgroeien voor galg en rad? Kan het anders dan dat al die vrouwen, die zo nodig uit werken moeten gaan, depressief worden en aan de Prozac gaan?

Maar dat is nog niet eens het ergste.
Het speelt in de kaart van politiek rechts, dat zich graag beroept op zogenaamd natuurlijke (on)geschiktheden om groepen mensen te bevoordelen of uit te sluiten. En het is koren op de molen van veel bedrijven, die vrouwen liever in ondergeschikte en deeltijdse jobs zien aan een loon dat 15 tot 20 % lager ligt dan dat van mannen. Want vrouwen mogen dan wel gezonder zijn, ze zijn minder inzetbaar. Ze kunnen immers zwanger worden, hun kinderen kunnen ziek worden, ze worden iedere maand ongesteld en nu zijn ze ook al minder stressbestendig.
En dat is helemaal erg!

© Minervaria 19 maart 2007

woensdag 14 maart 2007

Draadloos

Volle drie dagen moet ik het nu zonder internetverbinding stellen, en dat valt niet mee. Met een onbestemd gevoel van onbehagen doorkruis ik het huis. Ik voel me even onthand als een boer zonder tractor of een voetbalfan zonder televisie. Het doet zeer, ik mis mijn vrienden. Ik zit vast, op non-communicado. Alleen al de wetenschap dat ik niemand kan bereiken en niemand mij, stemt me triest. Telefoon is geen optie. Mijn verbinding met de buitenwereld is doorgesneden. En dit kan gerust letterlijk begrepen worden.

Het gebeurde niet helemaal onverwacht, ieder moment kon het zover zijn. Drie weken geleden kwamen ze van de gemeente, na herhaaldelijk aandringen, de gracht voor het huis uitbaggeren. Een vraatzuchtige bobcat snapte er gulzig vrachten rottende bladeren en doorweekte en vermolmde takken uit en smakte die in de bijhorende vrachtwagen. Eindelijk zou het afvalwater weer kunnen wegstromen.

Plots viel de verbinding uit. Ik associeerde het euvel onmiddellijk met de in gang zijnde werken aan de straatkant. Dus ik er naartoe.
Een van de werkmannen stond beteuterd te kijken. Er was gebeurd wat ik al vreesde. De tyrannosaurusbek van de bobcat had de kabel gewoon doorgesneden. Twee glanzende koperen ogen op zwarte stengels staarden mij vanuit de diepte onheilspellend aan, op elke oever een. De man had de verantwoordelijke instanties al opgebeld.

En warempel, nog diezelfde middag kwam een andere man de toestand taxeren. Ik ijlde erheen voor het geval de situatie hem boven het hoofd zou groeien en hij onverrichterzake zou vertrekken.
Het bleek een ingewikkeld geval. Hij zou een voorlopige kabel installeren tussen het ene oog aan de kant van het huis en het aansluitingskastje bij de overburen en verzekerde mij dat de zaak de volgende dag grondiger zou aangepakt worden.

Ik zag het alweer zitten. Straks kon ik weer ongehinderd mijn afspraken maken en naleven, en mijn mails beantwoorden. Tegen morgenavond kon de hele zaak geklasseerd worden als een korte onderbreking van de routine. En zo geschiedde. Nog geen vijf minuten later kon ik weer probleemloos op het Worldwide Web.
Een blik op het technische wonder leerde me dat er nu een dikke kabel dwars over de straat liep, van het kastje bij de overburen tot bij ons.

De hele volgende dag stond ik op scherp en op de uitkijk. Maar er kwam niemand opdagen, en ook niet de volgende dagen. Meer dan twee weken lang hadden we een heikele bovengrondse verbinding. Iedere dag weer was het een geweldige opluchting dat de zaak nog werkte, al ging het iets langzamer dan voorheen.

Wanneer de hele boel zich onzichtbaar onder de grond bevindt, sta je er niet bij stil hoe kwetsbaar je connecties zijn met de andere kant van de wereldbol. Maar als die kwetsbaarheid daar open en bloot, voor het oog van iedereen zomaar op straat te kijk en te grabbel ligt, wordt het wel even anders. Die kabel op straat werd dus een zorg en een soort referentiepunt.

Bij elk uitstapje vroeg ik me bezorgd af of ik hem bij thuiskomst nog steeds zou aantreffen. Een ongelooflijke opluchting was het iedere keer dat ik het ding nog onaangeroerd zag liggen. Elke morgen weer bleek dat er niets mee gebeurd was. Blijkbaar droeg onze openbare verbinding niemands speciale interesse weg. Zou het dan toch: "’s Avonds als ik slapen ga, volgen mij 14 engeltjes na"?

Na een week waren we er aan gewend. We stonden er nog nauwelijks bij stil dat dit eigenlijk een noodoplossing was. Een mens went snel. De geboren aanpasser noemt Theo Mulder hem. Hij heeft het weliswaar over ons bewegingsstelsel, motoriek en zo, maar het principe blijft hetzelfde. Zenuwen zijn ook een soort kabels.

En toen, na meer dan twee weken al helemaal aangepast aan de noodsituatie, gebeurde het ongelooflijke. Plots, op zondagvoormiddag, viel de verbinding uit. Een half uurtje daarvoor was het me nog gelukt. "De kabel!", schoot het door me heen. En warempel, hij was verdwenen. Opgelost in het niets, gewoon weg!

Aanvankelijk dachten we dat hij door een voorbijrijdende auto was meegesleurd. Maar dat bleek al snel een weinig plausibele theorie, want van die hele kabel was geen spoor meer te bekennen. Het hele ding moet vakkundig zijn losgemaakt, want bij het aansluitingskastje was alles normaal en aan de andere kant was het verbindingsstuk weg.
Bij nader onderzoek bleek dat ook de telefoonverbinding niet meer werkte. Logisch, die gaat met dezelfde kabel mee.
Spoedige actie konden we niet verwachten. Het was immers weekend. En een reservekabel had ik natuurlijk niet gevraagd. Maar het was prachtig weer en we waren toch van plan om te gaan wandelen.

Dit alles is nu drie dagen geleden. Als alles gaat zoals verwacht komen ze morgen de verbinding herstellen. Daarvoor moest een beetje hard aangedrongen worden, want het bleek een ingewikkelde zaak. Vier lange dagen zal het ongerief dan geduurd hebben. Maar hoop doet leven.

Intussen probeer ik de dagen door te komen zoals in de goeie ouwe tijd. Er is nog heel wat werk in en om het huis. Het belooft een prachtige week te worden. De eerste sleutelbloempjes openen hun kelkjes, de gebroken hartjes steken hun roodbruine stengels boven de aarde, de vroegste ooievaarsbekken hebben hun blaadjes al ontvouwen. De narcissen staan geel te wezen, de Japanse kwee kleurt uitbundig roze en de Kerria is aan een bescheiden eerste bloei toe. De natuur doet haar troostend werk.

Ik zit buiten te schrijven, met balpen op papier. Nog even en ik ben weer helemaal aangepast aan voorhistorische tijden.
En als u dit leest kom ik mijn afspraken weer na, heb ik mijn vrienden weer gevonden, wissel ik funmail met hen uit, los ik mijn online cryptogrammen op, krijg ik weer dagelijks een diepzinnige gedachte en treffend citaat geserveerd, kan ik de buienactiviteit in de gaten houden, en blijf ik op de hoogte van de laatste nieuwtjes dank zij het weetje van de dag.

© Minervaria 14 maart 2007

zaterdag 10 maart 2007

The perfect mess

Hoog tijd was het dat er duidelijkheid kwam.
De Amerikaanse professor Eric Abrahamsson van de prestigieuze Columbia Business School, toch niet de eerste de beste, heeft een wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de staat van het bureau en diens eigenaar. Zijn bevindingen druisen in tegen algemeen heersende opvattingen over het onderwerp, maar zijn een verademing voor al wie tot dan toe als een regelrechte sloddervos door het leven ging.

U raadt het al, schrijver dezes behoort uitgesproken tot deze verguisde categorie. Gelukkig maar dat ik niet heb toegegeven aan de sociale druk om mijn bureau drastisch onder handen te nemen. Want iedere keer ontaardt zo’n actie in een wanhopige strijd tegen mijn eigen natuur, die ik toch bij voorbaat verloren heb.

Omdat ik veel leukere bezigheden kan bedenken, heb ik dit keer alleen de eenvoudigste en tot nu toe enig haalbare opruimmethode in stelling gebracht: ‘houden’ en ‘weggooien’. Van twee twintig centimeter hoge stapels heb ik er een gemaakt. Die is weliswaar nog altijd ruim tien centimeter hoog, maar ik kan alweer ongehinderd door het raam kijken. Mijn materiaal kan ook weer voluit naast het toetsenbord, en loopt niet meer het gevaar bij een ongecontroleerde beweging te veranderen in een onoverzichtelijke troep op de vloer. Ik heb dus zelf ook wat meer bewegingsruimte.

Het resultaat mag gezien worden, een afgeknotte piramide met brede basis en smalle top. Ik ben trots op mijn werk, al kunnen mijn huisgenoten er niet evenveel enthousiasme voor opbrengen. Volgens hen is er wezenlijk niets veranderd. Ze hebben natuurlijk gelijk, het blijft een bende, zowel op als naast en onder mijn werktafel.

Maar dan wel een ordelijke, althans voor mij. En wie anders dan ik hoeft in die wankele stapels memoblokjes, verlopen agenda’s en scheurkalenders, digitale klokjes, ansichtkaarten, puzzelboekjes, diskettes, decoratieve en andere doosjes, uitgescheurde tijdschriftartikels, pennenbakjes, mobieltjeshouders, brillenkokers, een paar stadsplannen, notablokjes en balpennen zijn weg te vinden?

Ooit overviel mij een soort opruimkoorts. Het is mij nog steeds een raadsel hoe ik die te pakken heb gekregen. Als volstrekte leek in de materie heb ik mij toen gedocumenteerd. In de managementafdeling zijn ze erg druk met opruimen. Gegeven het aantal publicaties over ordenen, klasseren, organiseren en time-management, moet het in de bedrijfswereld bulken van de onverbeterlijke slonzigaards.
Bij mijn zoekactie stootte ik op het onderzoek van ene Gary Cooper, psycholoog. Deze heer heeft uitgevist dat er vijf bureautypes bestaan. Op het eerste zicht, op het tweede én op het laatste is er geen twijfel mogelijk. Mijn werktafel is een regelrechte zooi, ik hoor dus tot het vijfde Coopertype: het chaotische onweersbuitype.

Dat sloddervostype mag volgens Cooper dan wel spontaan en altijd enthousiast zijn, het is ook een warhoofd, en bovendien onzeker en onbetrouwbaar. En dit vind ik nu grote lariekoek. Ik wil mij graag en volmondig tot de slodders bekennen, maar onbetrouwbaar ben ik absoluut niet. En ook geen warhoofd. Daar zullen mijn verwanten en collega’s gegarandeerd voor instaan.

Want wat ik zoek vind ik altijd terug. Na een paar tellen diep ik het feilloos op uit de schijnbare chaos van dingen en dingetjes die zich op mijn werktafel opgehoopt hebben.
Dit kan niet gezegd worden van sommige anderen, die soms een paar minuten wanhopig en richtingloos lopen te zoeken naar iets wat zij voorheen piekfijn hebben opgeborgen. Het is perfect herkenbaar, want na elke woeste opruimbeurt kost het mij telkens weer de grootste moeite om te vinden wat ik daarvoor op mijn dooie gemak gewoon uit de stapel viste.

Dit allegaartje is voor mij immers zeer transparant. In mijn hoofd zit een verfijnd opbergsysteem. Dit wordt grondig verstoord wanneer ik mij met onbesuisde voortvarendheid in de opruimwoede begeef. Het overkomt me immers vaker dat een zorgvuldig geplande ordeningsactie ontaardt in een later wanhopige queeste naar het voorwerp in kwestie, mij onderwijl het hoofd brekend waar ik dat ding nu ook weer heb ingedeeld. Als het te lang geleden is, kan ik mij immers niet meer voorstellen wat ik op datzelfde moment ook deed, waaraan ik dacht, wat ik van plan was, hoe laat het was, wat ik voorheen deed, waarvoor ik onderbroken werd, of waar ik toen heen ging en waar ik voorbij passeerde, wat ik toen zag, of waar de andere zaken zich bevonden die ik met het gewraakte voorwerp associeer.

Dergelijk systeem wordt in de managementboekjes echter niet ernstig genomen. In het beste geval vindt men het meewarig aandoenlijk, maar meestal wordt het resoluut en hardvochtig als totaal inefficiënt bij de ongewenste uitwassen geklasseerd. De heer Cooper verrrichte zijn onderzoek in samenwerking met een firma die computeraccessoires verkocht, en dan wordt een en ander natuurlijk wel begrijpelijk. Het wordt echter schrijnend als je weet dat de toestand van het bureau in veel bedrijven meegerekend wordt bij de kansen op promotie.

Maar professor Abrahamsson heeft ons met glans in ere hersteld. Zijn conclusies zijn een verademing voor alle Coopertypes 5. Mensen van het tweede type, die achter zo’n keurig opgeruimd bureau zitten, besteden tot 36% meer van hun tijd aan het terugvinden van documenten of verslagen dan de sloddervossen. Die blijken een weliswaar informeel maar bijzonder gesofisticeerd systeem van documentenbeheer te hanteren dat veel flexibeler en doeltreffender is dan een dossierkast.
In zijn meer dan 300 pagina’s tellende boek A Perfect Mess vernoemt hij ook ettelijke studies die aantonen dat bedrijven die veel aandacht besteden aan planning, in de praktijk niet beter presteren dan firma’s die daar weinig belang aan hechten. Het maken van lijstjes en indexen is tijdrovend en overbodig, en geeft de gebruiker enkel het gevoel dat hij goed bezig is. It’s all in the eye of the beholder.

Dit is nu eens een man naar mijn hart! Niks onweersbuien of onbetrouwbaarheid, maar soepelheid en finesse. Helemaal zoals ik dacht. Die opruim en –klasseergoeroes kletsen maar wat uit hun nek, en verdienen er een stevig belegde boterham mee. Maar als het bij Alexander Fleming niet zo’n rotzooi was geweest, was er geen schimmel gegroeid in zijn kweekschaaltjes en had hij de penicilline misschien wel nooit ontdekt.

© Minervaria, 10 maart 2007

maandag 5 maart 2007

Lotgenoot

Laatst was ik op een lotgenotenbijeenkomst . Ik was daar niet als observator, maar als deelnemer. En ook niet voor het eerst. Een lotgenoot dus.
Het woord alleen al!

Volgens van Dale is een lotgenoot 'iemand die met anderen hetzelfde lot ondervindt'. Mooi toch? Wie de hoofdprijs van de Lotto wint, is dus een lotgenoot van de winnaar van de vorige trekking en van die van de volgende, tenzij ie dat zelf weer is. Letterlijker kan bijna niet. De strandtoeristen die toevallig net die ene zonnige periode in de zomervakantie hebben getroffen zijn ook lotgenoten. Al even mooi, niet?

Toch zit er een addertje onder het gras. Want het ene lot is het andere niet. Een lot kan je immers treffen in twee betekenissen.

Voor het Nederlandse woord ‘lot’ bestaan in het Latijn twee woorden: fortuna en fatum. Beide zijn afgeleid van een ander begrip, en betekenen respectievelijk toeval of geluk, en onafwendbaarheid of noodlot. Het woord ‘genoot’ is afgeleid van het werkwoord genieten. Het is iemand die mede gebruik maakte of kon genieten van een (gemeenschappelijk) goed of dienst. Vrij vertaald is een genoot een makker of metgezel.

En nu komt de aap uit de mouw. Want van het lot als toeval of geluk mag door verschillende mensen wel gezamenlijk gebruik gemaakt of genoten worden, zelden echter noemen zij die het getroffen ‘hebben’ zich lotgenoten.

We hadden de lottowinnaars al. Hoe toepasselijk het ook zou zijn, zij voelen zich geen lotgenoot en houden geen lotgenotenbijeenkomsten. Nu kan je er ook van uitgaan dat dit een beetje gevaarlijk is. Stel dat iemand er een heel eigen mening op na houdt over de rechtmatigheid van het geluk van de anderen?
Maar ook diegenen die het geluk hebben hun vakantie te nemen in net die éne zonnige periode van de zomer voelen zich geen lotgenoten. Zij organiseren evenmin bijeenkomsten met andere gelukkigen. De zon schijnt voor iedereen, daar kan dus geen betwisting over zijn. Als er toch bijeen wordt gekomen, dan al helemaal niet als lotgenoot.

Het begrip lotgenoot wordt immers enkel in de tweede betekenis gebruikt. Lotgenoten zijn mensen die getroffen ‘werden’, en het dus alvast niet getroffen hebben. En ik wil er wat op verwedden dat de meeste 'lotgenoten' liever niet 'genieten', noch samen noch alleen, van de diensten waarvan ze noodgedwongen gebruik maken.
Lotgenoten zijn de slachtoffers van natuurrampen, de mensen die een uur of wat in een stilstaande file verkeren, de bewoners van de straat waar in alle huizen de electriciteit is uitgevallen. Lotgenoten zijn mensen wier kind vermist is, of omgekomen in een verkeersongeval, of overleden aan kanker. Ook dezelfde ziekte of handicap maakt mensen tot lotgenoten.

Lotgenoten wijken op min of meer dezelfde manier af van het wenselijke en het gangbare. Als je iets tekort hebt bijvoorbeeld, of iets teveel. In het laatste geval heeft niemand anders zin in dat teveel. Als iets niet meer werkt, of nooit gewerkt heeft. Als je niet of moeilijk in staat bent tot wat ieder ander zonder problemen kan.
Wie deze ervaring niet kent, kan zich vaak moeilijk voorstellen hoe dit is. Maar "lotgenoten" – zo las ik op een ‘lotgenotensite’ – "snappen hoe je je voelt". Niet-getroffen buitenstaanders begrijpen er vaak niet erg veel van. Ze kunnen het wel proberen, maar het blijft meestal bij een armzalige en onhandige poging. Daar kan je je best wel eens eenzaam over voelen.

De namiddag verliep zoals verwacht. Het was allemaal heel goed voorbereid door niet-lotgenoten. Het inleidend woordje, de agenda, de voorstellingsronde, de presentatie, de koffiepauze en de afsluiter. Even waren we metgezellen in de onafwendbaarheid.

Na afloop en eenmaal weer op weg naar huis was ik geen lotgenoot meer. Ik was weer gewoon een mens.

© Minervaria 5 maart 2007

Design by The Blogger Templates

Design by The Blogger Templates