vrijdag 29 juni 2007

Meisjes zorgen voor onrust

Ongelijk kan ik hen niet geven, de vijf jongens die dit jaar afstudeerden in het laatste niet-gemengde jaar van het college te Melle. Dat het er beter was zonder meisjes, daarover zijn ze het eens. Ik ben de laatste om dit te betwisten.

Want jongens en meisjes gedijen in heel wat opzichten beter zonder elkaar. Logisch, het zijn twee verschillende soorten, en zeker in de adolescentie. Soorten bewegen zich liever in eigen kring. Het gezelschap van andere soorten wordt noodgedwongen geduld, op voorwaarde dat ze niet teveel last berokkenen, en enkel op prijs gesteld wanneer ze nuttig zijn. In de biologie wordt daarom onderscheid gemaakt tussen parasieten en symbionten.

Zo zie je vanaf het einde van de kleuterleeftijd tot diep in de adolescentie de jonge mens spontaan optrekken in groepjes en kliekjes van seksegenoten. Die hebben immers dezelfde ervaringswereld, die wel heel grondig verschilt van de andere sekse. Meisjes en jongens hebben verschillende interesses en vaardigheden, en kunnen zich daar veel beter mee vermeien in de eigen groep. Een overloper wordt in het beste geval geduld mits die naadloos kan aansluiten bij de cultuur van de andere groep. Zo mogen behendige meisjes even knikkeren bij de jongens en jongens vadertje spelen bij de meisjes.

In de periode waarin de hormonen zich gaan roeren, swingen de verschillen tussen jongens en meisjes de pan uit. En al trekken die hen als magneten tot elkaar aan, ze zorgen ook voor heel wat onrust in de keet. Net in die woelige tijden hebben jongeren seksegenoten nodig met wie ze hun verwarring over hun veranderende lichaam kunnen delen. Ze hebben behoefte aan geestesgenoten, die een klankbord zijn en een spiegel voor hun ontluikende mannelijkheid en vrouwelijkheid. Daar kunnen ze plezier scheppen in elkaars nabijheid zonder kritische blikken van de andere sekse.

Om werkelijke interesse op te kunnen brengen voor de andere moet je immers eerst jezelf beter kennen. Die kennis doe je op in de vriendschap met gelijken. En waar vind je meer gelijken dan op school, waar je de meeste tijd samen doorbrengt? De luxe met vrienden of vriendinnen onder elkaar te kunnen zijn, zonder imagoproblemen bij het andere geslacht, is in onze hoogst gemengde maatschappij echter voor volwassenen al bijna niet meer weggelegd.

Want het ongedwongen gezelschap van seksegenoten is een genoegen en een noodzaak voor mensen. In gemengde groepen volwassenen zie je, zodra het formele gedeelte achter de rug is, zich spontaan mannen- en vrouwengroepjes vormen. Twee samen wandelende koppels splitsen zich als vanzelf in een mannen- en vrouwenduo, en de manier waarop zij zich met elkaar onderhouden is zo verschillend dat je inderdaad aan twee soorten zou gaan denken. In ontelbare samenlevingen is er een grote en warme onderlinge solidariteit en vriendschap tussen mannen resp. vrouwen. Vijftig jaar geleden was dat hier ook nog zo: er waren mannen- en vrouwenverenigingen, en daarin vonden de leden het comfort en de geruststelling van herkenbare omgangspatronen onder geestgenoten.

Maar in een steeds meer geseksualiseerde maatschappij zijn vooral mannenvriendschappen verdacht geworden. Vrouwen onder elkaar roepen minder argwaan op. Toch worden gescheiden activiteiten en evenementen als vrouwenzwemmen al evenzeer als not-done en zelfs bedreigend bestempeld. Toch kan ik me best voorstellen dat veel vrouwen liever zwemmen zonder voortdurend bedacht te moeten zijn op krachtpatserige mannen die het halve zwembad onder spatten. En zouden mannen het niet leuk vinden een uurtje te kunnen klieven zonder te moeten uitwijken voor de minder uitbundige vrouwen op hun baan?

Door jongeren moet er bovendien, behalve het wennen aan hun mannelijkheid of vrouwelijkheid, nog enorm veel aan ontwikkeling worden gedaan vooraleer er een beetje orde komt in de chaos. Heel wat van die ontwikkeling heeft met leren en onderwijs te maken. En ook daar worden de verschillen uitvergroot. Daar hebben de hormonen ook weer mee te maken, en hersenhelften.

Meisjes passen zich vlotter aan een schoolse omgeving aan, ze hebben een betere leerattitude dan jongens, ze zijn vroeger rijp, meer taalvaardig en twijfelen vlugger aan zichzelf.
Jongens laten hun inzet afhangen van hun positie in de jongensgroep, ze zijn meer geïnteresseerd en beter in ruimtelijke en wiskundige vakken, ze hebben meer zelfvertrouwen, en vragen en krijgen meer aandacht van de leerkracht. Dit gaat dan weer ten nadele van de meisjes, die zich gedeisd houden en laten overtroeven door de assertievere jongens. De leerprestaties van meisjes blijken in gemengde klassen minder goed te zijn. Zij zijn immers geneigd de eigen leerambities af te stemmen op die van de jongens. En die laten zich leiden door de groepsnorm: voor velen onder hen is studeren gewoon niet cool.

Is het werkelijk noodzakelijk dat, met zo'n uiteenlopende ontwikkeling, jongens en meisjes samen in de klas zitten? Als onderwijs de kerntaak is van een school, zouden beide partijen dan niet beter af zijn in gescheiden klassen, zeker voor de vakken waarin de vereiste vaardigheden het meest uiteen lopen? Als men dan wil zorgen voor gelijke kansen, en per se wil vasthouden aan de school als afspiegeling van de maatschappelijke realiteit, zou men dat eventueel binnen een gemengde school kunnen realiseren.

Maar moet een school echt een afspiegeling zijn van de maatschappij? De school zou toch ook een plaats kunnen zijn, waar jongeren zich kunnen concentreren op wat er centraal moet staan: het verwerven van kennis en beroepsvaardigheden, en de vorming tot een doordacht kritische en zo mogelijk geëngageerde burger in de maatschappij.

Natuurlijk willen die vijf jongens hun eigen groep niet afvallen. En ze hebben ook niets tegen meisjes op zich, want ze hebben wel vriendinnen buiten de school. Maar ze hebben wel gelijk. Meisjes zorgen inderdaad voor onrust.

© Minervaria 29 juni 2007

Design by The Blogger Templates

Design by The Blogger Templates