zondag 2 december 2007

Verlatingsangst

Volgens Freud is de cruciale factor in de menselijke ontwikkeling de zeer langdurige periode waarin de kinderen van de menselijke soort zich in een toestand van hulpeloosheid en afhankelijkheid bevinden. De mens is veel hulpelozer dan enig vergelijkbaar wezen.
De lange periode waarin de zuigeling totaal van anderen afhankelijk is voor zijn overleving is de smeltkroes waarin zelfbeeld en zelfvertrouwen ontstaan en vernietigd worden. Voor het kind is verlating door de ouders, van wie het totaal afhankelijk is, iets wat neerkomt op een doodvonnis. De verlatingsangst is het equivalent van Freuds castratieangst. Boosheid op de ouders brengt het verlies van hun beschermende liefde en brengt ook gevaren mee voor de overleving die, zo weet het afhankelijke kind, het niet zelfstandig kan bolwerken. Liefde en gevlij zijn, meer dan macht, middelen om te overleven tijdens de infantiele afhankelijkheid. Het gezin, de enige gemeenschap waarvan het kleine kind zich bewust kan zijn, is alles.

vrijdag 30 november 2007

Niet leren van ervaringen

Een van de manieren om een neuroticus te definiëren is: iemand die niet is staat lijkt van ervaringen te leren. Dergelijke patiënten hebben lessen uit het verleden zo volstrekt vertekend opgenomen dat ze het heden overheersen. De patiënt kan om twee redenen niets van ervaringen leren.

1. Hij vermijdt ervaringen waarvan hij verwacht dat ze tot pijn en mislukking leiden. Hij zal bijvoorbeeld niet op zoek gaan naar liefhebbende relaties als hij ‘weet’ dat ze op afwijzing zullen uitlopen. Daarom zal zijn overtuiging dat hij niet bemind kan worden nooit ingaan op ervaringen die als ‘enige’ de pijnlijke waarheid zouden kunnen tegenspreken.

2. Wanneer hij bij de reële wereld betrokken is, zal hij ervaringen vertekenen zodat ze overeenkomen met zijn verwachtingen. Voor hem zijn psychologische verwachtingen altijd voorspellingen die zichzelf waarmaken. Hij zal het aanbod van liefde afwijzen nog voordat het zelfs maar zover kan komen. De patiënt die gevangen zit in het verleden kan nooit van het heden leren omdat hij nooit het feitelijke heden ervaart.

GAYLIN, W., Praten alleen is niet genoeg, p. 111-112.

dinsdag 27 november 2007

De therapeutische ontmoeting

In de meest algemene zin gaat de patiënt naar een therapeut omdat hij problemen heeft die hij) zelf niet in voldoende mate kan oplossen. Het doel van de therapeutische sessie is de gedachten of het gedrag van de patiënt te veranderen, zodat zijn leven uiteindelijk minder problematisch wordt en hij meer vervulling vindt.

De therapeut beschikt over een ruime voorraad kennis over menselijke problemen en over een serie strategieën om die problemen te ontwarren en na te gaan hoe ze verlicht zouden kunnen worden. Van de patiënt wordt verwacht dat hij eerlijk is over zijn situatie, dat hij nadenkt over wat er gedaan zou kunnen worden, dat hij verslag doet van wat er tussen de sessies in gebeurt en dat hij samen met de therapeut de problemen op de aangegeven wijze probeert te overwinnen.

Op zijn minst hoopt de patiënt een beter inzicht te krijgen in zijn benarde situatie en enkele strategieën te leren om daarmee om te gaan. Als alles goed gaat, mag de patiënt bovendien verwachten dat hij na de therapie gezonder en gelukkiger zal zijn, er beter in zal slagen met onvermijdelijke conflicten om te gaan en vervulling in zijn leven zal kunnen vinden.

Een belangrijke therapeutische taak is de toegang openen tot de inhoud van de geest. Daarom wordt de therapeutische ontmoeting in essentie bepaald door de constructie van interpretaties die de destructieve gewoonten ongedaan maken en de patiënten helpen hun geformuleerde doelstellingen te bereiken.

Psychotherapie is dus te beschouwen als een langdurige oefening in gedachteverandering. Het is minder een kwestie van woorden en ideeën dan een laten gedijen van stappen en gevoelens.

Bron: GARDNER, H., De kneedbare geest, p. 177-181

zondag 25 november 2007

Schookinderen hanteren een intuïtieve scheppingstheorie

De ideeën van Darwin zijn zeker niet intuïtief. We weten dit omdat alle kinderen van een jaar of acht een soort scheppingsleer aanhangen. Schoolkinderen raken gefascineerd door de vraag naar de oorsprong van de schepping, of hun ouders nu evolutionaire biologen of fundamentalistische predikanten zijn, en het lijkt hun zonneklaar dat alle organismen op een bepaald historisch (of prehistorisch) moment zijn geschapen en sindsdien niet in belangrijke mate zijn veranderd.
Bovendien geloven diezelfde kinderen waarschijnlijk dat een belangrijke verandering tijdens het leven van een organisme (bijvoorbeeld een biceps ontwikkelen) zal worden overgedragen op het nageslacht van dat organisme.

Bron: GARDNER, H., De kneedbare geest. p. 138.

vrijdag 23 november 2007

De menselijke geest als strijdtoneel

Volgens de cognitieve psycholoog Gardner kunnen we de menselijke geest beschouwen als een immense zaal waarin onophoudelijk strijd wordt geleverd. In die competitieve omgeving vechten, worstelen en wedijveren allerlei verhalen om te overleven, om een duurzame, stevige positie in het denken/de hersenen te verwerven, om de gelegenheid overeenkomstig gedrag te stimuleren. (GARDNER, H., De kneedbare geest, p. 91)

zondag 7 oktober 2007

Te voet was je er al geweest

Zo staat de laatste tijd op de achterruit van steeds meer auto's te lezen, die in de file staan te wachten om een drukke baan over te steken of af te slaan. Zouden de inzittenden van de auto wel beseffen hoe absurd hun boodschap is?

7 oktober 2007

donderdag 20 september 2007

The Wasp Factory

Door de ene criticus wordt The Wasp Factory de lucht in geprezen, door de andere compleet verguisd. Dit wist ik pas achteraf, want ik begin liever met een blanco register.

Aanvankelijk kreeg ik een ietwat wrevelig gevoel over stijl en onderwerp. Maar naarmate ik verder kwam intrigeerde het verhaal steeds meer en kreeg het me in zijn greep. Met mondjesmaat, als bij het ont-rokken van een ui, worden de geheimen van het leven van Frank vrij gegeven.

Moet dit een thriller voorstellen? Voor mij is het de tragische geschiedenis van een mens die haast totaal miskend en in zijn bestaan zelfs ontkend wordt. Een emotioneel verwaarloosde jongen die probeert zijn eigen bestaan te overleven. Hij bestaat niet eens officieel. Deze bijna pure existentiële eenzaamheid probeert hij te bezweren door macabere rituelen, die zijn lege bestaan moeten vullen en rechtvaardigen. Niet eens voor anderen, het kan hem nauwelijks schelen, maar voor hemzelf. Daarmee behoedt hij zichzelf voor de totale depressie.

Schrijnende eenzaamheid ook in het onvermogen om echt te communiceren met elkaar. De luttele gesprekken zijn ontmoedigend oppervlakkig of monden uit in belachelijke en uitzichtloze misverstanden. Er wordt niet mét elkaar gepraat, iedereen praat voor zichzelf. Frank voelt nauwelijks en is een haast neutrale observator van zijn eigen gedachten, en vooral zijn handelen. Zelfs over de moorden wordt koudweg gerapporteerd, ook de wraak voor zijn wrede lot roept geen gevoelens op.
Hij is een regelrecht drama van ontmenselijking, het boek een drama over ontmenselijking.

En dan de ontknoping, de ontmaskering van de leugens en de ontdekking van de waarheid. De ontstellende en gruwelijke dingen die ouders hun kinderen kunnen aandoen, omdat ze zelf onder het juk leven van hun eigen verwrongen verleden, dat ze zich niet bewust zijn, niet onder ogen kunnen zien en waarvan ze de slaaf zijn omdat ze zich er nooit konden van losmaken.

Maar tegelijk ook het inzicht en de opluchting eindelijk zichzelf te kunnen zijn, te kunnen en te mogen voelen wat hem altijd is ontzegd en waarvan hij – juist daarom – een afkeer had. Ik vind het zo’n mooi beeld, het hoofd van Eric op de schoot van zijn zus, die hem eindelijk kan koesteren omdat dit nu mag. Omdat ze nu eindelijk haar diepste zelf mag kennen en zijn, omdat gevoelens toegelaten zijn.

En dit alles is zo meesterlijk geschreven, dat ik de moed verlies ooit nog een toonbare tekst te produceren. De onderkoelde manier waarop Frank gebeurtenissen, gedachten en gevoelens registreert geeft feilloos weer hoe vervreemd hij is van zijn diepste ik, en hoe hij door uiterste afstandelijkheid probeert om zijn zelfrespect te behouden en zichzelf overeind te houden.
En dan wordt de stijl in de laatste hoofdstukken geleidelijk gevoeliger, en culmineert in het laatste hoofdstuk, nadat Frances is ‘geboren’.

Er zit zoveel in dat verhaal, ook over (het beeld van) mannelijkheid en vrouwelijkheid. Ondertussen is duidelijk geworden, wetenschappelijk vastgesteld, dat kinderen zich al heel vroeg in hun leven jongen of meisje voelen, en ook van anderen verwachten dat zij dit erkennen.

En tegelijk is het ook het verhaal van ieder van ons. Hoe ga ik om met de loterij van het leven? Hoeveel moorden heb ik zelf al gepleegd uit onbewuste wraak voor mijn eigen (vermeende) noodlot? Elke mens die in zijn diepste zijn miskend wordt, verloochent immers zichzelf en is een potentiële moordenaar. Sommigen doen het echt, de meesten moorden symbolisch, bijvoorbeeld door anderen, en dan vooral zwakkeren, te terroriseren.

Het verhaal gaat ook over het geweld en onrecht, dat van generatie op generatie wordt overgedragen als niemand die spiraal doorbreekt. Over onrecht dat iemand bijna vanzelf op anderen verhaalt, bij voorkeur op die mensen die nabij zijn, die men graag ziet, de geliefden en de kinderen. Als wij ons niet bewust zijn van die spiraal, gaat dat proces van overdracht, over de generaties heen, tot in het oneindige door.

Je merkt het in de persoonlijke levensgeschiedenis van talloze mensen, die hun kinderen belasten met hun eigen conflicten, die op hun beurt wraak nemen op hún kinderen of er eenzaam onder lijden. Het zit in de grote wereldconflicten, waar telkens weer wraak wordt genomen voor geleden onrecht op onschuldige mensen, die er niets mee te maken hebben. En van die mensen zijn er weer die op hun beurt het onrecht verhalen op andere onschuldigen, generaties lang, soms voor conflicten die al eeuwen geleden plaats hadden. Kan er ooit vergeven worden?

Het is natuurlijk de lezer, niet de schrijver, die al deze dingen in een verhaal of een gedicht legt. En de plotselinge ommekeer is ook nogal onwerkelijk. Je zou verwachten dat Frances nog een heuse inhaalbeweging zal moeten maken en een lange weg te gaan heeft.
Dit belet niet dat The Wasp Factory een indrukwekkend boekje is, dat mij nog lang zal bijblijven.

© Minervaria 20 september 2007

zondag 16 september 2007

De cactusman 2

Er was eens een man die een verzameling zeldzame en uitzonderlijke planten bezat. Sommige ervan waren gemakkelijk te kweken, andere had hij slechts met veel moeite tot groei en bloei gebracht. Zijn dagen waren helemaal gevuld met het koesteren van zijn tere kindjes en hij zag er nauwlettend op toe dat ieder exemplaar precies de juiste hoeveelheid warmte, zonlicht, water en meststof kreeg.

Zo geweldig trots was meneer van Dam, want zo heette hij, op zijn unieke verzameling dat hij meewarig neerkeek op de mensen die niet verder kwamen dan de Normalia en de Modalia, die op elke straathoek te koop waren. Vrienden en buren raakten niet uitgekeken op zijn prachtige planten en hij kreeg dan ook veel bezoek.

Maar meneer van Dam was erg bang dat bezoekers zijn planten zouden beschadigen, omdat ze niet beseften hoeveel die wel waard waren. Want sommige bezoekers voelden aan de bladeren, en daar durfde hij dan niks over zeggen. Daarom verhuisde hij heel zijn verzameling naar een aanbouw achteraan, en vulde het huis met wel 200 soorten cactussen. Daarvan zouden mensen heel zeker af blijven. Zodoende kreeg elke bezoeker alleen nog cactussen te zien.

Het hele huis was vol cactussen, met dunne en dikke stekels en in alle vormen en maten. Ze stonden op alle tafels en tafeltjes, op de kasten, op de raamkozijnen, tot op de stoelen en de grond toe. Daarom sprak iedereen over het Cactushuis, en noemde men hem de Cactusman. De mensen hadden het niet zo begrepen op de stekelige cactussen, en na verloop van tijd kwam niemand hem nog bezoeken.

Op een dag belde een vreemdeling aan. Die had over de unieke plantenverzameling gehoord, en wilde ze heel graag zien. Meneer van Dam liet de bezoeker al zijn cactussen zien. Pas toen de man voor de derde keer aandrong, bracht de cactusman hem naar de aanbouw met zijn plantenverzameling.

Eerst was de bezoeker opgetogen, maar na een poosje fronste hij zijn voorhoofd.
“Uw Intelligentia staat er heel krachtig bij, uw Creativa en Originalia verbazen mij met hun oogverblindende kleurenpracht, uw Initiativa dwingt alleen maar bewondering af en uw Perseverantia is behoorlijk fris. Maar ik zie toch een aantal planten waaraan uw nauwgezette zorg blijkbaar is voorbij gegaan.”

De cactusman was totaal verbluft. ‘Hoe waagt deze vreemde snuiter het om de schat van mijn huis te bekritiseren!’, dacht hij onthutst.
Toen de bezoeker afscheid nam, gaf hij de cactusman een bescheiden plantje:“Neemt u alstublieft deze Gentilia aan als dank voor uw tijd en moeite. Het is een zeer gemakkelijk plantje, en het zal u veel plezier bezorgen.”
De cactusman duwde de bezoeker snel een spaarzaam bloeiende, fijnstekelige cactus in de handen en liet hem uit.

De vreemdeling was de deur nog niet helemaal uit, of de cactusman haastte zich ongelovig naar de serre. Daar moest hij toegeven dat de bezoeker gelijk had. Onder de weelderige Enthousiastica, Variabilia en Renovatia, stonden de Humoria, de Socialia en de Sentimentia er mat bij. De Amicitia was zelfs helemaal verlept!
Hoe had hij dit kunnen laten gebeuren? Hij had het nooit opgemerkt, zo was hij in beslag genomen door de teelt van stekelige cactussen.

Snel haalde hij de verpieterde plantjes onder het dichte bladerdek vandaan, en plaatste ze op de meest zonnige en warme plaatsen in huis. Toen bedacht hij dat hij meteen ook maar zijn hele plantenverzameling naar de woonvertrekken kon brengen en de cactussen achteraan zetten. Dagenlang was hij bezig met het verhuizen van planten.

Alle voorbijgangers waren stomverbaasd. De ramen van het cactushuis werden nu opgefleurd door prachtige planten met sierlijke bladeren in allerlei vormen en alle schakeringen van groen.
Weldra waren alle planten zo weelderig geworden dat hij stekjes kon nemen, die hij in kleine potjes uitpootte. En op een dag stond de deur van zijn huis wijd open. Iedereen werd uitgenodigd om zijn prachtige plantenverzameling te bekijken, en voor elke gast had de cactusman, die weer gewoon meneer van Dam was geworden, een kleine Gentilia in petto.


© Minervaria 16 augustus 2007

dinsdag 21 augustus 2007

Bijzonder

De doos geopend
Een parel van kwetsbaarheid
In het hart bewaard

donderdag 16 augustus 2007

De cactusman 1

Er was eens een man die een verzameling zeldzame en uitzonderlijke planten bezat. Sommige ervan waren gemakkelijk te kweken geweest, bij andere had het veel moeite gekost om ze tot groei en bloei te brengen. Hij besteedde enorm veel tijd aan zijn planten, en zorgde ervoor dat elk exemplaar precies de juiste hoeveelheid warmte, zonlicht, water en meststof kreeg.

Zo geweldig trots was meneer van Dam, want zo heette hij, op zijn unieke verzameling dat hij misprijzend neerkeek op de mensen die niet verder kwamen dan de Normalia en de Modalia, die op elke straathoek te koop waren. Regelmatig kwamen mensen aanbellen en vroegen zijn prachtige verzameling te mogen bekijken. Meneer van Dam durfde dit niet te weigeren, want hij maakte het graag iedereen naar de zin. Maar hij was erg bang dat bezoekers zijn planten zouden beschadigen, omdat ze niet beseften hoeveel die wel waard waren. Want sommige bezoekers voelden aan de bladeren, en daar durfde hij dan niks over zeggen.
Daarom verhuisde hij heel zijn verzameling naar een aanbouw achteraan, en vulde het huis met wel 200 soorten cactussen. Daarvan zouden mensen heel zeker af blijven. Zodoende kreeg elke bezoeker alleen nog cactussen te zien.

Er waren cactussen met dunne, venijnige stekels, met rechte korte en met gebogen stekels, of waarbij de stekels in een eigenaardige vorm waren gerangschikt, sommige cactussen waren bedekt met een wollige deken over hun stekels, en andere hadden weer dikke, harde stekels. Op zijn cactusverzameling was meneer van Dam dan ook bijna even trots als op de zeldzame planten in de serre achter het huis.

Het hele huis was vol cactussen. Ze stonden op alle tafels en tafeltjes, op de kasten, op de raamkozijnen, tot op de stoelen en de grond toe. De sterkste exemplaren had hij buiten gezet, zelfs voor de voordeur. Daarom sprak iedereen over het Cactushuis, en noemde men hem de Cactusman. Meneer van Dam vond dit helemaal niet erg. Zijn nieuwe naam klonk hem zelfs veel voornamer in de oren omdat ze voor het nodige respect zorgde.

De mensen vonden hem vreemd. Ze hadden het niet zo begrepen op de stekelige planten, en bleven nu bij de cactusman uit de buurt. Als ze er toch voorbij moesten, liepen ze in een grote boog om het huis heen. Bijna niemand herinnerde zich nog dat de cactusman ook andere planten in huis had, en dus kwam ook niemand hem nog bezoeken. En meneer van Dam dacht op zijn beurt dat zijn uitmuntende verzameling de mensen helemaal niet kon schelen.

Op een dag bood zich een vreemdeling aan. Die had over de unieke plantenverzameling gehoord, en wilde deze heel graag bezichtigen. Meneer van Dam liet de bezoeker al zijn cactussen zien. Pas toen de man voor de derde keer aandrong, bracht de cactusman hem naar de aanbouw met zijn plantenverzameling.

Eerst was de bezoeker opgetogen, maar na een poosje fronste hij zijn voorhoofd.“Uw Intelligentia staat er heel krachtig bij, uw Creativa en Originalia verbazen mij met hun oogverblindende kleurenpracht, uw Initiativa dwingt alleen maar bewondering af en uw Perseverantia is behoorlijk fris. Maar ik zie toch een aantal planten waaraan uw nauwgezette zorg blijkbaar is voorbij gegaan.”
De cactusman stond als aan de grond genageld. ‘Hoe waagt deze vreemde snuiter het om de schat van mijn huis te bekritiseren!’, dacht hij verontwaardigd.
Toen de bezoeker afscheid nam, gaf hij de cactusman een bescheiden plantje:“Neemt u alstublieft deze Gentilia aan als dank voor uw tijd en moeite. Het is een zeer gemakkelijk plantje, en het zal u veel plezier bezorgen.”
Helemaal van de kaart gebracht door deze vreemde ervaring, duwde de cactusman de bezoeker een spaarzaam bloeiende, fijnstekelige cactus in de handen en liet hem uit.

De vreemdeling was de deur nog niet helemaal uit, of de cactusman haastte zich ongelovig naar de serre. Daar moest hij echter toegeven dat de bezoeker gelijk had. Onder de weelderige Enthousiastica, Variabilia en Renovatia, stonden de Humoria, de Socialia en de Sentimentia er mat en verlept bij. Van de Amicitia was zelfs nauwelijks iets overgebleven!

Een ontzaglijke spijt welde in hem op. Hoe had hij dit kunnen laten gebeuren? Hij had het nooit opgemerkt, zo was hij in beslag genomen door de teelt van stekelige cactussen. Plots besefte hij dat hij, door zijn zorg om mensen af te schrikken, zijn waardevolste bezit had verwaarloosd.

Snel haalde hij de verpieterde plantjes van onder het dichte bladerdek vandaan, en plaatste ze op de meest zonnige en warme plaatsen in zijn huis. De cactussen, die nu teveel waren, zette hij dan maar achteraan het huis. En toen bedacht hij dat hij maar beter meteen zijn hele plantenverzameling naar de woonvertrekken kon brengen en de cactussen achteraan zetten. Dagenlang was hij bezig met het verhuizen van planten.

Alle voorbijgangers waren stomverbaasd. In de plaats van die akelige cactussen, stonden nu prachtige planten met sierlijke bladeren in allerlei vormen en groenschakeringen voor de ramen van het cactushuis. Eerst dachten ze dat de cactusman verhuisd was. Maar toen iemand durfde aan te bellen, zag hij dat het nog altijd dezelfde man was, die de buur uitnodigde binnen te komen en een kop koffie te drinken.

In het huis groeiden en bloeiden de bevrijde planten naar hartelust. Hoe meer zonlicht en warmte de tere plantjes kregen, hoe groter en sterker ze werden. De man moest erkennen dat het nu heel wat leuker was in zijn huis. Hij kon zich veel vrijer bewegen, nu hij niet meer moest opletten voor venijnige stekels. Uren kon hij zitten kijken naar de oneindig gevarieerde bladeren en bloemen van zijn dierbare planten en hij genoot intens van zijn nieuwe interieur.

Weldra waren alle planten zo weelderig geworden dat hij stekjes kon nemen, die hij in kleine potjes uitpootte. En op een dag stond de deur van zijn huis wijd open. Iedereen werd uitgenodigd om zijn prachtige plantenverzameling te bekijken, en voor elke gast had de cactusman, die weer gewoon meneer van Dam was geworden, een kleine Gentilia in petto.

© Minervaria 16 augustus 2007

vrijdag 29 juni 2007

Meisjes zorgen voor onrust

Ongelijk kan ik hen niet geven, de vijf jongens die dit jaar afstudeerden in het laatste niet-gemengde jaar van het college te Melle. Dat het er beter was zonder meisjes, daarover zijn ze het eens. Ik ben de laatste om dit te betwisten.

Want jongens en meisjes gedijen in heel wat opzichten beter zonder elkaar. Logisch, het zijn twee verschillende soorten, en zeker in de adolescentie. Soorten bewegen zich liever in eigen kring. Het gezelschap van andere soorten wordt noodgedwongen geduld, op voorwaarde dat ze niet teveel last berokkenen, en enkel op prijs gesteld wanneer ze nuttig zijn. In de biologie wordt daarom onderscheid gemaakt tussen parasieten en symbionten.

Zo zie je vanaf het einde van de kleuterleeftijd tot diep in de adolescentie de jonge mens spontaan optrekken in groepjes en kliekjes van seksegenoten. Die hebben immers dezelfde ervaringswereld, die wel heel grondig verschilt van de andere sekse. Meisjes en jongens hebben verschillende interesses en vaardigheden, en kunnen zich daar veel beter mee vermeien in de eigen groep. Een overloper wordt in het beste geval geduld mits die naadloos kan aansluiten bij de cultuur van de andere groep. Zo mogen behendige meisjes even knikkeren bij de jongens en jongens vadertje spelen bij de meisjes.

In de periode waarin de hormonen zich gaan roeren, swingen de verschillen tussen jongens en meisjes de pan uit. En al trekken die hen als magneten tot elkaar aan, ze zorgen ook voor heel wat onrust in de keet. Net in die woelige tijden hebben jongeren seksegenoten nodig met wie ze hun verwarring over hun veranderende lichaam kunnen delen. Ze hebben behoefte aan geestesgenoten, die een klankbord zijn en een spiegel voor hun ontluikende mannelijkheid en vrouwelijkheid. Daar kunnen ze plezier scheppen in elkaars nabijheid zonder kritische blikken van de andere sekse.

Om werkelijke interesse op te kunnen brengen voor de andere moet je immers eerst jezelf beter kennen. Die kennis doe je op in de vriendschap met gelijken. En waar vind je meer gelijken dan op school, waar je de meeste tijd samen doorbrengt? De luxe met vrienden of vriendinnen onder elkaar te kunnen zijn, zonder imagoproblemen bij het andere geslacht, is in onze hoogst gemengde maatschappij echter voor volwassenen al bijna niet meer weggelegd.

Want het ongedwongen gezelschap van seksegenoten is een genoegen en een noodzaak voor mensen. In gemengde groepen volwassenen zie je, zodra het formele gedeelte achter de rug is, zich spontaan mannen- en vrouwengroepjes vormen. Twee samen wandelende koppels splitsen zich als vanzelf in een mannen- en vrouwenduo, en de manier waarop zij zich met elkaar onderhouden is zo verschillend dat je inderdaad aan twee soorten zou gaan denken. In ontelbare samenlevingen is er een grote en warme onderlinge solidariteit en vriendschap tussen mannen resp. vrouwen. Vijftig jaar geleden was dat hier ook nog zo: er waren mannen- en vrouwenverenigingen, en daarin vonden de leden het comfort en de geruststelling van herkenbare omgangspatronen onder geestgenoten.

Maar in een steeds meer geseksualiseerde maatschappij zijn vooral mannenvriendschappen verdacht geworden. Vrouwen onder elkaar roepen minder argwaan op. Toch worden gescheiden activiteiten en evenementen als vrouwenzwemmen al evenzeer als not-done en zelfs bedreigend bestempeld. Toch kan ik me best voorstellen dat veel vrouwen liever zwemmen zonder voortdurend bedacht te moeten zijn op krachtpatserige mannen die het halve zwembad onder spatten. En zouden mannen het niet leuk vinden een uurtje te kunnen klieven zonder te moeten uitwijken voor de minder uitbundige vrouwen op hun baan?

Door jongeren moet er bovendien, behalve het wennen aan hun mannelijkheid of vrouwelijkheid, nog enorm veel aan ontwikkeling worden gedaan vooraleer er een beetje orde komt in de chaos. Heel wat van die ontwikkeling heeft met leren en onderwijs te maken. En ook daar worden de verschillen uitvergroot. Daar hebben de hormonen ook weer mee te maken, en hersenhelften.

Meisjes passen zich vlotter aan een schoolse omgeving aan, ze hebben een betere leerattitude dan jongens, ze zijn vroeger rijp, meer taalvaardig en twijfelen vlugger aan zichzelf.
Jongens laten hun inzet afhangen van hun positie in de jongensgroep, ze zijn meer geïnteresseerd en beter in ruimtelijke en wiskundige vakken, ze hebben meer zelfvertrouwen, en vragen en krijgen meer aandacht van de leerkracht. Dit gaat dan weer ten nadele van de meisjes, die zich gedeisd houden en laten overtroeven door de assertievere jongens. De leerprestaties van meisjes blijken in gemengde klassen minder goed te zijn. Zij zijn immers geneigd de eigen leerambities af te stemmen op die van de jongens. En die laten zich leiden door de groepsnorm: voor velen onder hen is studeren gewoon niet cool.

Is het werkelijk noodzakelijk dat, met zo'n uiteenlopende ontwikkeling, jongens en meisjes samen in de klas zitten? Als onderwijs de kerntaak is van een school, zouden beide partijen dan niet beter af zijn in gescheiden klassen, zeker voor de vakken waarin de vereiste vaardigheden het meest uiteen lopen? Als men dan wil zorgen voor gelijke kansen, en per se wil vasthouden aan de school als afspiegeling van de maatschappelijke realiteit, zou men dat eventueel binnen een gemengde school kunnen realiseren.

Maar moet een school echt een afspiegeling zijn van de maatschappij? De school zou toch ook een plaats kunnen zijn, waar jongeren zich kunnen concentreren op wat er centraal moet staan: het verwerven van kennis en beroepsvaardigheden, en de vorming tot een doordacht kritische en zo mogelijk geëngageerde burger in de maatschappij.

Natuurlijk willen die vijf jongens hun eigen groep niet afvallen. En ze hebben ook niets tegen meisjes op zich, want ze hebben wel vriendinnen buiten de school. Maar ze hebben wel gelijk. Meisjes zorgen inderdaad voor onrust.

© Minervaria 29 juni 2007

zondag 13 mei 2007

Red(der) jij het nog?

Het klonk voorzichtig: "Wat doe jij met moederdag?" Dit was duidelijk geen enthousiastelinge. Voor haar werd het een treurige bedoening. Ze kon haar teleurstelling nauwelijks verbergen: uithuizige sportmannen en ’s avonds een bezoekje aan de eigen moeder.

Moeders, en bij uitbreiding alle vrouwen, worden nog steeds en overal geacht zonder morren, en met liefde, voor anderen te zorgen en zich aan hun wensen aan te passen. De druk is groot om aan die verwachtingen te voldoen. Vrouwen die om welke reden dan ook niet aan dat zorgzame ideaalbeeld beantwoorden, worden snel als ontaarde moeders, egoïstische krengen en bitches bestempeld.
Zelfs in tijden met moderne mannen nemen geëmancipeerde vrouwen vaak als vanzelfsprekend het leeuwendeel van de huiselijke en zorgende taken op zich.

Op moederdag worden ze – als het goed gaat - voor al dat redderen bedacht met een cadeau. Tegenwoordig zijn wafelijzers not-done, en krijgt moeder de vrouw een geschenk voor haarzelf, dat ze eigenlijk zelf ook kon kopen. Geen haar op het hoofd van de schenkers echter dat eraan denkt om, tenminste op de dag zelf, een paar van die weinig inspirerende en vreugdeloze taken over te nemen.
Op moederdag staan de meeste vrouwen zelf achter het fornuis, en lopen ze net als anders het hele huis rond om iedereen aan tafel te krijgen. Moederdag valt bovendien op een zondag, en dan wordt er in de meeste huishoudens toch al niet gepoetst.

Het is de meeste meisjes al heel vroeg voorgeleefd, ingelepeld en ingepeperd: vrouwen dienen altijd klaar te staan voor anderen. En met hun grotere empathische vermogen gaan zij ervan uit dat die anderen, mannen en kinderen, dit ook zien en appreciëren.
Niets van. Die vinden het doodnormaal dat iemand hun sokken en onderbroeken van de grond opraapt, hun kleren klaar legt, hun rommel opruimt en hun boterhammen smeert om naar school of werk mee te nemen. Zelfs de eigen moeder vindt het vaak vanzelfsprekend dat haar dochter zich voor haar uitslooft.
Na enige tijd is het dan ook allemaal zo teleurstellend. Dit ondankbare bestaan hadden ze niet verwacht, ze hadden het zich helemaal anders voorgesteld.

Natuurlijk moet er worden gezorgd voor mensen die het niet alleen af kunnen: voor jonge kinderen, zieke en gehandicapte mensen, voor hulpbehoevende ouderen. Het zal wel in de orde der natuur liggen dat vrouwen daar over het algemeen beter in zijn. Daarvoor zou best veel meer maatschappelijke erkenning mogen gegeven worden. En er bestaat ook nog zoiets als een taakverdeling die het leven in gemeenschappen aangenaam maakt.
Maar wie voor zichzelf kan zorgen zou dat ook moeten doen. Daar moeten vrouwen en moeders niet voor opdraaien.

Waarom gaan vrouwen niet in algemene staking?
Af en toe doet een zeldzame vrouw zo’n oproep tot haar lotgenoten. Maar net als moederdag belandt dit initiatief daarna in de vergeetput en herneemt iedereen zijn gewone dagelijkse doen. Want "ieder nadeel hep se foordeel", en elke ziekte brengt ook winst mee. Al dat beredderen levert vrouwen immers een niet te onderschatten en ondubbelzinnige machtspositie op. Veel mannen die zichzelf heel belangrijk achten, zijn reddeloos verloren zonder een vrouw die de minder interessante maar levensnoodzakelijke kantjes van hun leven regelt.

Door hun niet aflatende zorg hebben vrouwen een enorme impact op de levens van anderen. Vrouwen delen daardoor, veel meer dan ze zich bewust zijn, de lakens uit in het gezin. 'Moeders wil is wet', en daar zit duidelijk, maar jammer genoeg, veel stil genot achter.
Al te redderende vrouwen maken bovendien hulpeloze broekjes van hun zonen en zadelen dochters, die ook iets voor zichzelf willen, op met schuldgevoelens. Zij houden daarmee hun hele kroost in bedwang, krijgen aldus het gevoel nodig en belangrijk te zijn en rekenen zo op eeuwige dankbaarheid. Dat dit rekensommetje weleens niet uitkomt, breekt hen later dan zuur op.

Vrouwen die klagen over hun sloofjesrol, moeten dus ook goed bedenken dat ze die weliswaar niet bewust hebben gekozen, maar ze wel zelf in stand houden én er ook de voordelen van opstrijken.
Als ze deze toestand willen doorbreken, zullen ze moeten aanvaarden dat de dingen niet altijd gebeuren zoals zij ze geregeld willen zien. Want wie een evenwichtiger taakverdeling wil, moet ermee kunnen leven dat hij het niet helemaal voor het zeggen heeft.

Wie anderen wil veranderen, begint immers best met zichzelf.

© Minervaria, 13 mei 2007

vrijdag 27 april 2007

Eet je slank!

De lente kriebelt, de zomer lonkt, de zon schijnt en buiten wordt het weer warm.
Luchtige bloesjes, fleurige T-shirts en topjes, beenonthullende shorts en rokken worden opgediept en aangeschaft. Binnenkort zijn ook de badpakken en bikini’s aan de orde. Alles wat gedurende de donkere wintermaanden veilig en wel verdoezeld kon worden, staat nu weer onbeschaamd te kijk .

Er moet dus in sneltempo gesleuteld worden. Want de kritische waarnemer wil, als we de deskundigen mogen geloven, liever niet blootgesteld worden aan behaarde, gebobbelde en uitpuilende lichaamsdelen.
Het zijn gouden tijden voor de cosmetische industrie. En de damesbladen doen, gesteund door veelbelovende en weinig verhullende kiekjes van gestroomlijnde modellen, om het hardst hun best om hun hoogsteigen succesvolle afslankplan aan de vrouw te brengen.

Geheel in lijn met het afvaladagio "meer bewegen, minder eten", krijgt daarin een bewegingsprogramma altijd een vaste plaats. Daarin worden eenvoudige en vooral gemakkelijke oefeningetjes voor stevige bil- borst- en buikspieren aangeboden, die een strak lichaam moeten bewerkstelligen en het overtollige vet doen wegsmelten.
Aan een stevig fitnessprogramma waagt de redactie zich liever niet, want dit is net wat veel vrouwen al jaren geleden hebben opgegeven, wegens tijdrovend en te inspannend.

Over bewegen is men in deze plannen snel uitgepraat. Je hoeft immers geen genie te zijn om te beseffen dat alleen gedegen lichamelijke activiteit zoals geregeld flink stappen, fietsen, baantjes trekken in het zwembad en stevig sporten baat kunnen brengen. Die slappe oefeningetjes leveren uiteindelijk niet meer op dan het idee dat je toch iets uitgevoerd hebt.

Het tweede luik daarentegen, dat over het eten, krijgt dan weer wel ontzettend veel aandacht. De damesbladen staan vol met onweerstaanbare recepten. Een volslagen leek terzake krijgt hier de onmiskenbare indruk dat afslanken eigenlijk berust op "minder bewegen, meer eten".

Een verre vriend, die vrouwen vreemde buitenaardse wezens noemt en met hen derhalve gecompliceerde relaties onderhoudt, heeft een poos activiteiten ontplooid in de slankheidsbusiness. Zijn eenvoudig programma kon met enige moeite op een A4-tje geperst worden. Voor de volheid en de versiering voegde hij er nog wat recepten bij. Maar voor die schamele bijlagen, die hij niet eens zelf had uitgevonden, bleek meer belangstelling te bestaan dan voor zijn zorgvuldig uitgekiend programmaatje.
De dames vroegen hem de oren van het hoofd over hoeveelheden en combinaties. En wat hem nog meer verbaasde was de onverdroten ijver waarmee zij zelf steeds weer nieuwe heerlijke recepten aandroegen. Op de lange duur geleek zijn project meer een kookcursus dan een afvalplan.

Ieder damesblad dat zichzelf respecteert biedt wekelijks minstens 10 nieuwe recepten aan, het liefst in het kader van een thema. In de winter gaat het om lekkere vullende stoofschotels of dampende eenpansgerechten, in de lente en zomer krijg je een keur aan frisse salades en voedzame rauwkost. In een ervan staat dit jaar de pompelmoes in de schijnwerper. Die zou, als het om lijnen gaat, nog sterker werken dan de ananas.

Want vrouwen hebben iets met recepten. Mijn moeder had verschillende schoolschriftjes vol, ik werk met een ringmap. Tegenwoordig worden er heelder weblogs en ontelbare websites over opgezet. Een eenvoudige zoekvraag op Google leverde alleen al in het Nederlands 2.360.000 pagina’s op, en over het gehele internet liefst 7 miljoen!

Voedsel staat immers symbool voor zorgzaamheid en vriendschap. Als mensen om welke reden dan ook samen komen, beginnen vrouwen onmiddellijk aan een lekker hapje eten te denken. We wisselen met zichtbaar genoegen onweerstaanbare recepten uit, en geven elkaar menige kooksuggestie. Zelfs een notoire feministe als de schrijfster Renate Dorrestein, die men toch zeker niet van tuttigheid kan verdenken, heeft in haar militante periode een boek geschreven waarbij het verhaal helemaal draait rond delicieuze recepten voor gebak. Bij elke stressvolle gebeurtenis stuift daar de bloem in het rond, hangt de boter aan het plafond en worden ettelijke bakvormen gevuld met de meest onwaarschijnlijke deegmengsels. Ik ken iemand, die haar heerlijkste maaltijden tevoorschijn tovert wanneer ze zelf ziedend is.

Afslankrecepten, ze zijn onmisbaar. Niet echt om af te slanken, al wil het wel eens helpen. Vaak worden ze echter niet eens uitgeprobeerd. Maar het idee alleen al helpt om de stress van de slankheidsrage het hoofd te bieden. En ze zijn de materialisatie van zorg en samenhorigheid binnen de hele vrouwelijke gemeenschap.

Dames, zorg voor jezelf, eet je slank!

© Minervaria

zaterdag 7 april 2007

Samen moeten

Aan het tafeltje tegenover mij ging het er levendig aan toe. Twee stellen zaten druk met elkaar te praten. Er werd ook heel wat af gelachen. Ze waren nog jong, ik schat halverwege de twintig. Plots, als op bevel, stonden de twee dames op, grepen hun handtas beet, en begaven zich gezamenlijk in dezelfde richting. De jongemannen bleven er doodgemoedereerd onder. Een alarmsituatie kon het dus niet zijn. Ik wist het meteen: ze gingen naar het toilet.

Onmiddellijk voelde ik me met de jongedames verbonden. Want in duo ‘gaan’ heeft niets te maken met puur fysiologische aandrang. Het zou best kunnen dat ze thuis op nagenoeg hetzelfde moment allebei nog eens waren geweest, en dat hun metabolisme synchroon loopt. Maar met dergelijke simpele verklaringen kom je nergens in het geval van de gezamenlijke sanitaire verrichtingen. Want hetzelfde fenomeen doet zich overal voor, in alle culturen. En het zou toch wel erg toevallig zijn, mochten al die vrouwen, die met zijn tweetjes of drietjes aan toiletbezoek doen, aan beide voorwaarden voldoen.

Niemand staat er echt bij stil, maar samen ‘moeten’ verdient eigenlijk ons respect. Want het gaat in wezen over de spreekwoordelijke vrouwelijke solidariteit. En die stamt uit oeroude tijden, miljoenen jaren geleden, toen we bij wijze van spreken nog in de bomen leefden. Het sanitaire duo of trio zou ook zijn waargenomen bij onze naaste verwanten, de chimpansees en de bonobo’s. Bij deze mensapen is solidariteit onder vrouwen bijna letterlijk van levensbelang. Voor jager-verzamelaars, zoals de mens in het stenen tijdperk, geldt dat evenzeer.
Want in de vrije natuur zijn vrouwen kwetsbaar als ze aan sanitair doen. Dan is een vriendin, die een oogje in het zeil houdt en ongewenste bezoekers zoals gevaarlijke dieren afschrikt, toch zeer welkom. Weten onze hersenen veel! Ze stammen uit die oertijd en evolutie werkt zeer langzaam. Dus gedragen wij ons alsof er nog geen toilethokjes bestaan.

Die vriendinnendienst strekt zich uit van het verlenen van praktische bijstand tot het bijhouden van de kinderen. Een vrouw had in die oertijd nagenoeg altijd een paar kinderen bij zich. Die droeg en zeulde ze overal met zich mee. Dus ging er iemand mee om op het kroost te passen terwijl moeder haar behoefte deed. Nu nog voert thuis menige jonge moeder op het toilet conversaties met een jengelende of taterende peuter in de deuropening. Het was in die tijd zo’n gewoonte van me geworden om de deur open te laten staan, dat ik mij er regelmatig op betrapte ze niet te sluiten ook als er bezoek was.

En terwijl je elkaar een dienst bewees als oppas en schildwacht, werd er natuurlijk ook heel wat afgepraat. Het delen van strategische weetjes en nieuwtjes is immers essentieel voor het onderhouden van een sociaal netwerk. Als je een vrouw bent heb je het zeker ook al meegemaakt in een openbaar toilet. Elk in het eigen hokje zitten ze lekker gezellig te kletsen. Dan sta je daar te springen van het ene been op het andere, doe je het haast in je broek. Maar vrouwen begrijpen elkaar, en beginnen slechts op de deur te bonzen als ze ten einde raad zijn en de wanhoop nabij. Je ziet ons dan ook elke vakantie lijdzaam en uitermate tolerant in lange rijen aanschuiven op de parkings van de autowegen.

Die vrouwelijke solidariteit zit er stevig in gebakken. Het is een machtig fenomeen, dat het zelfs klaarspeelt de maandelijkse cyclus gelijk te doen lopen bij vrouwen die gedurende een lange periode het dagelijkse leven delen.

We leven in een maatschappij waar nagenoeg alles in het teken staat van concurrentie en rivaliteit en iedereen voor zichzelf behoort op te komen. Zonder solidariteit echter waren de Afrikaanse Eva en haar kinderen misschien wel opgepeuzeld door een leeuw terwijl ze haar behoefte deed. Dan werd er niet eens over competitiviteit gespróken, want dan was de mensheid er gewoon nooit geweest.

Het duurde wat met die afwezige vrouwen. De jongemannen zaten elkaar wat wezenloos aan te kijken. Ze waren al lang uitgepraat. Een van hen stond op en ging ook maar eens dezelfde richting uit. Toen hij terug kwam, waren de dames er net ook weer. Ze bestelden nog een drankje en babbelden met zijn vieren lustig verder.

© Minervaria 7 april 2007

zondag 25 maart 2007

Zomertijd

Al is het pas lente geworden, toch gaat vandaag de zomertijd weer in. Dat wordt weer een week balen, elke avond het gevoel dat ik nog niet moe ben als het bedtijd is, en ’s morgens met een houten kop uit bed omdat ik pas halverwege de nacht de slaap kon vatten. Straks kan ik weer de ronde van het huis doen om alle klokken een uur vooruit te zetten.

Ieder jaar vraag ik me af waarvoor dat wel goed mag zijn. Dertig jaar geleden, in volle oliecrisis, werd met luide trom verkondigd dat het ons een gigantische energiebesparing zou opleveren. Daar zijn echter nooit serieuze studies over gedaan, en de schaarse onderzoeken dienaangaande tonen aan dat het niet meer dan een nuloperatie is. Wat ’s avonds minder wordt verbruikt, wordt dan weer in de vroege ochtend uitgegeven. In de ochtendspits wordt weer met licht gereden, en er is meer kans op mist en hiermee samenhangende ongevallen.

Recent werd het idee geopperd om de overgang naar de zomertijd midden in de week te laten vallen. Mensen zouden dan een uur vroeger naar bed gaan, ’s morgens een uurtje vroeger wakker worden en uitgeslapen op kantoor verschijnen. Nu komen velen op maandag versuft op hun werk, omdat ze een uur te vroeg hebben moeten opstaan. In het weekend denk je er immers niet aan een uurtje vroeger naar bed gaan want je kan toch uitslapen.
Dit is toch alleen maar een pleister op een houten been?

Waarom die zomertijd moet blijven wordt niet eens bevraagd. Is het niet absurd dat nagenoeg heel West-Europa een half jaar lang leeft in de Oost-Europese tijd? De hele lente en zomer, en een deel van de herfst lopen wij liefst 2 uur voor op de werkelijke zonnetijd. De zon staat in Helsinki, Kiev en Boekarest op hetzelfde tijdstip ongeveer even hoog, maar bij ons is dat pas twee uur later het geval. Toch doen wij in de zomer alsof we in Kiev wonen, en houden wij onze middagpauze halverwege de voormiddag. En bij Pointe du Raz, de meest westelijke punt van Bretagne, openen de toeristen straks hun lunchbox als het eigenlijk pas 9 uur in de morgen is. Want daar scheelt het zelfs ruim 3 zonne-uren.

We worden zoet gehouden met een uurtje langer licht, maar in werkelijkheid zijn we een uur kwijt. Twee uur wordt immers drie uur. Voor de meeste mensen werkt dit hoogst verwarrend. Het geeft de indruk dat je er een uur bij krijgt, en het vraagt enig denkwerk voor je je realiseert dat dit betekent dat je op vrijdag nog om 7 uur opstond, maar de maandag daarop om 6 uur uit bed moet. Dat je eet wanneer je nog geen honger hebt, gaat slapen als je nog niet moe bent en moet opstaan als je nog niet uitgeslapen bent. De eerste dagen na de verandering vertaalt zich dat in humeurige ouders, vervelende kinderen, duffe werknemers en een verhoogde ongevallenfrequentie in de ochtendspits.

Ouders krijgen ’s avonds hun kinderen niet in bed, omdat ze nog niet moe zijn en het nog niet donker is. ’s Morgens is het een heksentoer om die koters behoorlijk wakker te krijgen en op tijd op school af te leveren. Boeren krijgen last met hun koeien, die nog nooit van uurwerken hebben gehoord en dus lang- en breeduit melk blijven geven conform de stand van de zon. Want mensen en dieren leven niet op het uurwerk maar op de biologische klok.

Ik snap het niet. Iedereen verliest een uur weekend, en niemand die protesteert. Probeer dat eens met het loon van een uur werk, en je krijgt heel Europa op je dak.
En dacht je dat je dat uur weer wint als goed zes maanden later de wintertijd ingaat? Welnee, we krijgen alleen terug wat ze ons al hadden afgepakt. Want dat uur hadden we toch al, toen dat gekke idee van de zomertijd ingang kreeg. De zogenaamde wintertijd klopt bovendien ook al niet, omdat ze geldt voor Warschau en Berlijn, maar niet voor Brussel en Amsterdam.

Waarom neemt iedereen dat zomaar aan? Goed 10 jaar geleden werd de uursverandering op alle media met grote trom aangekondigd, burgers werd haarfijn uit de doeken gedaan hoe en wanneer ze hun talloze klokken moesten verzetten. Nu kraait daar geen haan meer naar. In de kranten wordt het nauwelijks vermeld.
Zelfs mijn computer heeft zich op zondagochtend al aangepast. Er wordt mij zelfs niet meer gevraagd of ik met de wijziging instem.
Met welke klok zal ik dan maar beginnen?

© Minervaria 25 maart 2007

woensdag 21 maart 2007

Het fluitje

Pietje speelt vrolijk op zijn fluitje. Bezige Moeke Maaike vreest: “Wat moet dat straks als het schooltijd is?” Moeke Maaike zegt vertwijfeld: “Pietje, tijd voor school, wil je alsjeblieft je fluitje op de kast leggen?” Pietje trekt het fluitje uit zijn mond. Schudt heftig met zijn koppie en dreint: “Nee, wil fluiten!” Moeke Maaikes hart smelt: “Neem je fluitje dan maar mee naar school, lieverd.”

Pietje fluit er duchtig op los. “Wat een olijk ventje!”, jubelen andere Moedermensen vertederd. Moeke Maaikes Moederhart zwelt van trots. Hààr eigen gevoelige Pietje!
Pietje fluit de hele kleuterklas overhoop. “Oh wat is mijn ventje toch een schat!”, juicht Moeke Maaikes Moederhart.

Hardvochtige juf steekt stok in het wiel: “Geen fluitjes in de klas.” Moeke Maaike neemt fluitje weer mee naar huis. Haar gulle Moederhart bloedt. Pietje huilt dat horen en zien vergaat. Andere moeder geeft commentaar: “Wat huilt ie hard, zeg!” Moeke Maaikes Moederhart snerpt en breekt in gruzelementen.

Moeke Maaike zit thuis, en piekert. Ze voelt zich al de hele morgen beroerd. Ziet haar arme verguisde Pietje nog altijd tranen met tuiten storten. In de klas zingt Pietje uitbundig liedjes in de klas met Amber en Sara.

Straks zit Moeke Maaike met zo’n rotverwend snotjoch, dat zonder de minste scrupule haar tere Moederhart vertrapt.


© Minervaria 21 maart 2007

maandag 19 maart 2007

Stressbestendiger?

'Mannen zijn stressbestendiger dan vrouwen'. Mijn nieuwsgierigheid was geprikkeld. Zover hadden ze mij toch gekregen, de gehaaide persjongens.

Wat blijkt? Het onderzoeksbureau Lifeguard heeft de jaarlijkse Nederlandse Bedrijfsgezondheidsindex bepaald. Die BGI geeft de gemiddelde gezondheid in Nederlandse bedrijven, en die geeft dan weer inzicht in de gezondheid en inzetbaarheid van de Nederlandse bevolking. Dit jaar focuste men op de verschillen tussen mannen en vrouwen. Het onderzoeksbureau ondervroeg daarvoor 4000 werknemers in 39 bedrijven. De conclusies luiden dat vrouwen fitter zijn, en gezonder leven, maar mannen zouden beter omgaan met stress.

Laat me niet lachen! Want als één van beide geslachten stressbestendiger moet zijn, dan al zeker niet de mannen. Bovendien stelt zich de vraag wat ‘beter’ wel moet inhouden. Dus loont het de moeite om dit van dichterbij te bekijken.

De eerste vraag is waarop de onderzoekers hun conclusies hebben gebaseerd. Wat blijkt? Men heeft het die werknemers gewoon met zoveel woorden gevraagd. Het onderzoek is dus niet meer dan een weergave van hoe mannen en vrouwen zichzelf zien. Het komt er dus op neer dat meer mannen dan vrouwen zeggen dat ze moeilijke situaties op hun werk goed aankunnen.

Nu is het klaar als een klontje dat het wel héél erg moet zijn vooraleer een man bekent dat iets hem moeilijk afgaat. Ik ken er zo een paar die nog liever doodvallen dan toegeven dat ze een probleem hebben. Hoe is het te verklaren dat mannen niet of veel te laat hulp zoeken voor hun kwalen allerhande? En wat doet een man die de weg zelf niet vindt? Hij rijdt nog liever uren rondjes dan het te moeten vragen en dus bekennen dat hij het niet weet.

Stel bovendien een man de vraag of hij iets kan of goed is in iets, en hij verklaart zich stante pede expert in de materie. Vooral als er status mee gemoeid is. Luiers verwisselen hoort daar niet bij. Mannen overschatten systematisch zichzelf en hun kunnen, en dat begint al heel vroeg. Kleuters overroepen elkaar, schooljongens zeulen zich een ongeluk met boomstammen die ze met moeite kunnen optillen, studenten zijn overtuigd dat ze met glans zullen slagen na een nachtje doorblokken op een cursus die ze alleen kennen van de omslag, overmoedige jongelui nemen bij hun allereerste autorit meteen maar die scherpe bocht aan 100 per uur.

Enorm veel mannen blazen zichzelf regelmatig op tot springens toe. Als ze achteraf de verwachtingen niet kunnen inlossen, ligt het steevast aan anderen of omstandigheden. U denkt dat ik bluf? Nee hoor, dit is allang ondubbelzinnig vastgesteld in streng gecontroleerde experimenten. Externe punitiviteit wordt het in de psychologie genoemd: men schuift de schuld voor een mislukking op iets of iemand anders om zelf ongeschonden uit het debacle te komen. Al eens een man gehoord die de weg kwijt is?
Gezichtsverlies is voor veel mannen immers nog erger dan de dood, ze zijn dit dus aan zichzelf verplicht.

Volgens het bewuste onderzoek pakken mannen hun problemen ook actiever en doelgerichter aan. Dat zal wel. Als je eenmaal een man het hele huis hebt horen overhoop schreeuwen omdat ie zijn autosleutels niet vindt, weet je meteen wat actief en doelgericht moeten voorstellen. Op het werk houden actief en doelgericht voornamelijk in dat mannen nauwelijks geneigd zijn te luisteren en obstinaat hun eigen zin doordrijven, inderdaad recht op het doel af. Hoe hoger in de bedrijfshiërarchie, hoe vaker het gebeurt.

En het had natuurlijk ook de moeite geloond – maar dat was er waarschijnlijk teveel aan voor de pientere journalisten – om even stil te staan bij het verschijnsel stress. Stress is immers eenvoudig gesteld de uitkomst van wat iemand te verwerken krijgt (draaglast) gedeeld door wat ie aan kan (draagkracht). Stressbestendigheid zit aan de kant van de draagkracht. Van twee mensen met dezelfde draagkracht kan de ene goed overleven met een redelijke draaglast, terwijl de andere eronder door gaat omdat hij teveel moet torsen.

Wat men gemeten heeft, en dan nog alleen maar de perceptie ervan, is slechts de ene kant van de medaille. Men geeft dus de indruk alsof de draagkracht van mannen in absolute termen groter is dan die van vrouwen. Bekijk je het plaatje van de andere kant, dan valt makkelijk in te zien dat de draaglast voor vrouwen behoorlijk zwaarder is dan voor mannen. Hoeveel mannen nemen naast hun werk ook nog de zorg op voor de organisatie van het gezin? Het zit op de bank en het zapt. Het boek van Yvonne Kroonenberghs is nog lang niet gedateerd, ook niet in een tijd waarin de zogenaamd moderne man zijn intrede deed.

Vrouwen blijven immers het leeuwendeel opnemen van de zorg voor kinderen en huishouden, en in het beste geval steekt hun man een handje toe. Waarvoor hij vaak instructies moet krijgen, maar ze niet aanvaardt omdat hij het immers allemaal al weet en zich niets laat gezeggen, en al zeker niet door een vrouw. Van alle alleenstaande ouders met kinderen is meer dan 90% vrouw. En van vrouwen met én zonder gezin wordt verwacht dat zij de familiale honneurs wel zullen waarnemen annex de eventuele zorg voor hulpbehoevende ouders.

Komen we nu aan het hoofdstuk beter omgaan met stress. Volgens het onderzoek zouden mannen beduidend meer alcohol drinken dan vrouwen. Dat nieuws is helemaal niet wereldschokkend. Maar alcoholgebruik, vooral excessief, is volgens talrijk ander onderzoek echter vaak een reactie op stress.

Verder is er een nauw verband tussen stress en agressie: agressie is ruw gezegd een reactie op stress. Mensen worden vaak woedend als ze gespannen en angstig zijn: als zoon of dochterlief niet op tijd thuis is, als de file niet opschiet, als de kinderen je al de hele tijd aan je oren zeuren.
Mannen nemen in nagenoeg elke samenleving ruim 80 procent van de criminaliteit voor hun rekening, evenveel stalkers zijn mannen. Ongeveer 92 procent van alle verkeersovertredingen wordt gepleegd door mannen. Mannen zitten 16 keer vaker met alcohol op achter het stuur dan vrouwen. Ongeveer 80 procent van de zware verkeersongevallen wordt door mannen veroorzaakt. Vrouwenmishandeling en kindermisbruik worden voornamelijk op het conto van mannen geschreven.
Stressbestendiger? Beter omgaan met stress? Meer overlast, ja, misschien niet op het werk maar wel voor de maatschappij.

Alcoholisme, criminaliteit, agressie en geweld gelden gelukkig slechts voor een minderheid van de mannen. Want het onderzoek van Lifeguard gaat ook nog voorbij aan iets zeer wezenlijks, namelijk dat ieder mens een unieke combinatie is van zeer uiteenlopende eigenschappen. Zo’n onderzoek dat mensen etiketteert op basis van hun geslacht werkt discriminatie en stereotypen in de hand. En als Lifeguard het niet zo formuleerde, dan toch de pers, niet gehinderd door enig gevoel voor nuance en belust op spektakel. Waarmee ze betoont zich weer eens niet bewust te zijn van haar grote verantwoordelijkheid.

Want de meeste mensen lezen alleen de koppen in de krant, en de helft van hen zien hun vooroordelen dan ook weer dik bevestigd. Zie je wel dat vrouwen beter thuis blijven bij de kakluiers en de kinderen? Moeten wij dan ook nog opdraaien voor die geldverslindende crèches, waar kinderen opgroeien voor galg en rad? Kan het anders dan dat al die vrouwen, die zo nodig uit werken moeten gaan, depressief worden en aan de Prozac gaan?

Maar dat is nog niet eens het ergste.
Het speelt in de kaart van politiek rechts, dat zich graag beroept op zogenaamd natuurlijke (on)geschiktheden om groepen mensen te bevoordelen of uit te sluiten. En het is koren op de molen van veel bedrijven, die vrouwen liever in ondergeschikte en deeltijdse jobs zien aan een loon dat 15 tot 20 % lager ligt dan dat van mannen. Want vrouwen mogen dan wel gezonder zijn, ze zijn minder inzetbaar. Ze kunnen immers zwanger worden, hun kinderen kunnen ziek worden, ze worden iedere maand ongesteld en nu zijn ze ook al minder stressbestendig.
En dat is helemaal erg!

© Minervaria 19 maart 2007

woensdag 14 maart 2007

Draadloos

Volle drie dagen moet ik het nu zonder internetverbinding stellen, en dat valt niet mee. Met een onbestemd gevoel van onbehagen doorkruis ik het huis. Ik voel me even onthand als een boer zonder tractor of een voetbalfan zonder televisie. Het doet zeer, ik mis mijn vrienden. Ik zit vast, op non-communicado. Alleen al de wetenschap dat ik niemand kan bereiken en niemand mij, stemt me triest. Telefoon is geen optie. Mijn verbinding met de buitenwereld is doorgesneden. En dit kan gerust letterlijk begrepen worden.

Het gebeurde niet helemaal onverwacht, ieder moment kon het zover zijn. Drie weken geleden kwamen ze van de gemeente, na herhaaldelijk aandringen, de gracht voor het huis uitbaggeren. Een vraatzuchtige bobcat snapte er gulzig vrachten rottende bladeren en doorweekte en vermolmde takken uit en smakte die in de bijhorende vrachtwagen. Eindelijk zou het afvalwater weer kunnen wegstromen.

Plots viel de verbinding uit. Ik associeerde het euvel onmiddellijk met de in gang zijnde werken aan de straatkant. Dus ik er naartoe.
Een van de werkmannen stond beteuterd te kijken. Er was gebeurd wat ik al vreesde. De tyrannosaurusbek van de bobcat had de kabel gewoon doorgesneden. Twee glanzende koperen ogen op zwarte stengels staarden mij vanuit de diepte onheilspellend aan, op elke oever een. De man had de verantwoordelijke instanties al opgebeld.

En warempel, nog diezelfde middag kwam een andere man de toestand taxeren. Ik ijlde erheen voor het geval de situatie hem boven het hoofd zou groeien en hij onverrichterzake zou vertrekken.
Het bleek een ingewikkeld geval. Hij zou een voorlopige kabel installeren tussen het ene oog aan de kant van het huis en het aansluitingskastje bij de overburen en verzekerde mij dat de zaak de volgende dag grondiger zou aangepakt worden.

Ik zag het alweer zitten. Straks kon ik weer ongehinderd mijn afspraken maken en naleven, en mijn mails beantwoorden. Tegen morgenavond kon de hele zaak geklasseerd worden als een korte onderbreking van de routine. En zo geschiedde. Nog geen vijf minuten later kon ik weer probleemloos op het Worldwide Web.
Een blik op het technische wonder leerde me dat er nu een dikke kabel dwars over de straat liep, van het kastje bij de overburen tot bij ons.

De hele volgende dag stond ik op scherp en op de uitkijk. Maar er kwam niemand opdagen, en ook niet de volgende dagen. Meer dan twee weken lang hadden we een heikele bovengrondse verbinding. Iedere dag weer was het een geweldige opluchting dat de zaak nog werkte, al ging het iets langzamer dan voorheen.

Wanneer de hele boel zich onzichtbaar onder de grond bevindt, sta je er niet bij stil hoe kwetsbaar je connecties zijn met de andere kant van de wereldbol. Maar als die kwetsbaarheid daar open en bloot, voor het oog van iedereen zomaar op straat te kijk en te grabbel ligt, wordt het wel even anders. Die kabel op straat werd dus een zorg en een soort referentiepunt.

Bij elk uitstapje vroeg ik me bezorgd af of ik hem bij thuiskomst nog steeds zou aantreffen. Een ongelooflijke opluchting was het iedere keer dat ik het ding nog onaangeroerd zag liggen. Elke morgen weer bleek dat er niets mee gebeurd was. Blijkbaar droeg onze openbare verbinding niemands speciale interesse weg. Zou het dan toch: "’s Avonds als ik slapen ga, volgen mij 14 engeltjes na"?

Na een week waren we er aan gewend. We stonden er nog nauwelijks bij stil dat dit eigenlijk een noodoplossing was. Een mens went snel. De geboren aanpasser noemt Theo Mulder hem. Hij heeft het weliswaar over ons bewegingsstelsel, motoriek en zo, maar het principe blijft hetzelfde. Zenuwen zijn ook een soort kabels.

En toen, na meer dan twee weken al helemaal aangepast aan de noodsituatie, gebeurde het ongelooflijke. Plots, op zondagvoormiddag, viel de verbinding uit. Een half uurtje daarvoor was het me nog gelukt. "De kabel!", schoot het door me heen. En warempel, hij was verdwenen. Opgelost in het niets, gewoon weg!

Aanvankelijk dachten we dat hij door een voorbijrijdende auto was meegesleurd. Maar dat bleek al snel een weinig plausibele theorie, want van die hele kabel was geen spoor meer te bekennen. Het hele ding moet vakkundig zijn losgemaakt, want bij het aansluitingskastje was alles normaal en aan de andere kant was het verbindingsstuk weg.
Bij nader onderzoek bleek dat ook de telefoonverbinding niet meer werkte. Logisch, die gaat met dezelfde kabel mee.
Spoedige actie konden we niet verwachten. Het was immers weekend. En een reservekabel had ik natuurlijk niet gevraagd. Maar het was prachtig weer en we waren toch van plan om te gaan wandelen.

Dit alles is nu drie dagen geleden. Als alles gaat zoals verwacht komen ze morgen de verbinding herstellen. Daarvoor moest een beetje hard aangedrongen worden, want het bleek een ingewikkelde zaak. Vier lange dagen zal het ongerief dan geduurd hebben. Maar hoop doet leven.

Intussen probeer ik de dagen door te komen zoals in de goeie ouwe tijd. Er is nog heel wat werk in en om het huis. Het belooft een prachtige week te worden. De eerste sleutelbloempjes openen hun kelkjes, de gebroken hartjes steken hun roodbruine stengels boven de aarde, de vroegste ooievaarsbekken hebben hun blaadjes al ontvouwen. De narcissen staan geel te wezen, de Japanse kwee kleurt uitbundig roze en de Kerria is aan een bescheiden eerste bloei toe. De natuur doet haar troostend werk.

Ik zit buiten te schrijven, met balpen op papier. Nog even en ik ben weer helemaal aangepast aan voorhistorische tijden.
En als u dit leest kom ik mijn afspraken weer na, heb ik mijn vrienden weer gevonden, wissel ik funmail met hen uit, los ik mijn online cryptogrammen op, krijg ik weer dagelijks een diepzinnige gedachte en treffend citaat geserveerd, kan ik de buienactiviteit in de gaten houden, en blijf ik op de hoogte van de laatste nieuwtjes dank zij het weetje van de dag.

© Minervaria 14 maart 2007

zaterdag 10 maart 2007

The perfect mess

Hoog tijd was het dat er duidelijkheid kwam.
De Amerikaanse professor Eric Abrahamsson van de prestigieuze Columbia Business School, toch niet de eerste de beste, heeft een wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de staat van het bureau en diens eigenaar. Zijn bevindingen druisen in tegen algemeen heersende opvattingen over het onderwerp, maar zijn een verademing voor al wie tot dan toe als een regelrechte sloddervos door het leven ging.

U raadt het al, schrijver dezes behoort uitgesproken tot deze verguisde categorie. Gelukkig maar dat ik niet heb toegegeven aan de sociale druk om mijn bureau drastisch onder handen te nemen. Want iedere keer ontaardt zo’n actie in een wanhopige strijd tegen mijn eigen natuur, die ik toch bij voorbaat verloren heb.

Omdat ik veel leukere bezigheden kan bedenken, heb ik dit keer alleen de eenvoudigste en tot nu toe enig haalbare opruimmethode in stelling gebracht: ‘houden’ en ‘weggooien’. Van twee twintig centimeter hoge stapels heb ik er een gemaakt. Die is weliswaar nog altijd ruim tien centimeter hoog, maar ik kan alweer ongehinderd door het raam kijken. Mijn materiaal kan ook weer voluit naast het toetsenbord, en loopt niet meer het gevaar bij een ongecontroleerde beweging te veranderen in een onoverzichtelijke troep op de vloer. Ik heb dus zelf ook wat meer bewegingsruimte.

Het resultaat mag gezien worden, een afgeknotte piramide met brede basis en smalle top. Ik ben trots op mijn werk, al kunnen mijn huisgenoten er niet evenveel enthousiasme voor opbrengen. Volgens hen is er wezenlijk niets veranderd. Ze hebben natuurlijk gelijk, het blijft een bende, zowel op als naast en onder mijn werktafel.

Maar dan wel een ordelijke, althans voor mij. En wie anders dan ik hoeft in die wankele stapels memoblokjes, verlopen agenda’s en scheurkalenders, digitale klokjes, ansichtkaarten, puzzelboekjes, diskettes, decoratieve en andere doosjes, uitgescheurde tijdschriftartikels, pennenbakjes, mobieltjeshouders, brillenkokers, een paar stadsplannen, notablokjes en balpennen zijn weg te vinden?

Ooit overviel mij een soort opruimkoorts. Het is mij nog steeds een raadsel hoe ik die te pakken heb gekregen. Als volstrekte leek in de materie heb ik mij toen gedocumenteerd. In de managementafdeling zijn ze erg druk met opruimen. Gegeven het aantal publicaties over ordenen, klasseren, organiseren en time-management, moet het in de bedrijfswereld bulken van de onverbeterlijke slonzigaards.
Bij mijn zoekactie stootte ik op het onderzoek van ene Gary Cooper, psycholoog. Deze heer heeft uitgevist dat er vijf bureautypes bestaan. Op het eerste zicht, op het tweede én op het laatste is er geen twijfel mogelijk. Mijn werktafel is een regelrechte zooi, ik hoor dus tot het vijfde Coopertype: het chaotische onweersbuitype.

Dat sloddervostype mag volgens Cooper dan wel spontaan en altijd enthousiast zijn, het is ook een warhoofd, en bovendien onzeker en onbetrouwbaar. En dit vind ik nu grote lariekoek. Ik wil mij graag en volmondig tot de slodders bekennen, maar onbetrouwbaar ben ik absoluut niet. En ook geen warhoofd. Daar zullen mijn verwanten en collega’s gegarandeerd voor instaan.

Want wat ik zoek vind ik altijd terug. Na een paar tellen diep ik het feilloos op uit de schijnbare chaos van dingen en dingetjes die zich op mijn werktafel opgehoopt hebben.
Dit kan niet gezegd worden van sommige anderen, die soms een paar minuten wanhopig en richtingloos lopen te zoeken naar iets wat zij voorheen piekfijn hebben opgeborgen. Het is perfect herkenbaar, want na elke woeste opruimbeurt kost het mij telkens weer de grootste moeite om te vinden wat ik daarvoor op mijn dooie gemak gewoon uit de stapel viste.

Dit allegaartje is voor mij immers zeer transparant. In mijn hoofd zit een verfijnd opbergsysteem. Dit wordt grondig verstoord wanneer ik mij met onbesuisde voortvarendheid in de opruimwoede begeef. Het overkomt me immers vaker dat een zorgvuldig geplande ordeningsactie ontaardt in een later wanhopige queeste naar het voorwerp in kwestie, mij onderwijl het hoofd brekend waar ik dat ding nu ook weer heb ingedeeld. Als het te lang geleden is, kan ik mij immers niet meer voorstellen wat ik op datzelfde moment ook deed, waaraan ik dacht, wat ik van plan was, hoe laat het was, wat ik voorheen deed, waarvoor ik onderbroken werd, of waar ik toen heen ging en waar ik voorbij passeerde, wat ik toen zag, of waar de andere zaken zich bevonden die ik met het gewraakte voorwerp associeer.

Dergelijk systeem wordt in de managementboekjes echter niet ernstig genomen. In het beste geval vindt men het meewarig aandoenlijk, maar meestal wordt het resoluut en hardvochtig als totaal inefficiënt bij de ongewenste uitwassen geklasseerd. De heer Cooper verrrichte zijn onderzoek in samenwerking met een firma die computeraccessoires verkocht, en dan wordt een en ander natuurlijk wel begrijpelijk. Het wordt echter schrijnend als je weet dat de toestand van het bureau in veel bedrijven meegerekend wordt bij de kansen op promotie.

Maar professor Abrahamsson heeft ons met glans in ere hersteld. Zijn conclusies zijn een verademing voor alle Coopertypes 5. Mensen van het tweede type, die achter zo’n keurig opgeruimd bureau zitten, besteden tot 36% meer van hun tijd aan het terugvinden van documenten of verslagen dan de sloddervossen. Die blijken een weliswaar informeel maar bijzonder gesofisticeerd systeem van documentenbeheer te hanteren dat veel flexibeler en doeltreffender is dan een dossierkast.
In zijn meer dan 300 pagina’s tellende boek A Perfect Mess vernoemt hij ook ettelijke studies die aantonen dat bedrijven die veel aandacht besteden aan planning, in de praktijk niet beter presteren dan firma’s die daar weinig belang aan hechten. Het maken van lijstjes en indexen is tijdrovend en overbodig, en geeft de gebruiker enkel het gevoel dat hij goed bezig is. It’s all in the eye of the beholder.

Dit is nu eens een man naar mijn hart! Niks onweersbuien of onbetrouwbaarheid, maar soepelheid en finesse. Helemaal zoals ik dacht. Die opruim en –klasseergoeroes kletsen maar wat uit hun nek, en verdienen er een stevig belegde boterham mee. Maar als het bij Alexander Fleming niet zo’n rotzooi was geweest, was er geen schimmel gegroeid in zijn kweekschaaltjes en had hij de penicilline misschien wel nooit ontdekt.

© Minervaria, 10 maart 2007

maandag 5 maart 2007

Lotgenoot

Laatst was ik op een lotgenotenbijeenkomst . Ik was daar niet als observator, maar als deelnemer. En ook niet voor het eerst. Een lotgenoot dus.
Het woord alleen al!

Volgens van Dale is een lotgenoot 'iemand die met anderen hetzelfde lot ondervindt'. Mooi toch? Wie de hoofdprijs van de Lotto wint, is dus een lotgenoot van de winnaar van de vorige trekking en van die van de volgende, tenzij ie dat zelf weer is. Letterlijker kan bijna niet. De strandtoeristen die toevallig net die ene zonnige periode in de zomervakantie hebben getroffen zijn ook lotgenoten. Al even mooi, niet?

Toch zit er een addertje onder het gras. Want het ene lot is het andere niet. Een lot kan je immers treffen in twee betekenissen.

Voor het Nederlandse woord ‘lot’ bestaan in het Latijn twee woorden: fortuna en fatum. Beide zijn afgeleid van een ander begrip, en betekenen respectievelijk toeval of geluk, en onafwendbaarheid of noodlot. Het woord ‘genoot’ is afgeleid van het werkwoord genieten. Het is iemand die mede gebruik maakte of kon genieten van een (gemeenschappelijk) goed of dienst. Vrij vertaald is een genoot een makker of metgezel.

En nu komt de aap uit de mouw. Want van het lot als toeval of geluk mag door verschillende mensen wel gezamenlijk gebruik gemaakt of genoten worden, zelden echter noemen zij die het getroffen ‘hebben’ zich lotgenoten.

We hadden de lottowinnaars al. Hoe toepasselijk het ook zou zijn, zij voelen zich geen lotgenoot en houden geen lotgenotenbijeenkomsten. Nu kan je er ook van uitgaan dat dit een beetje gevaarlijk is. Stel dat iemand er een heel eigen mening op na houdt over de rechtmatigheid van het geluk van de anderen?
Maar ook diegenen die het geluk hebben hun vakantie te nemen in net die éne zonnige periode van de zomer voelen zich geen lotgenoten. Zij organiseren evenmin bijeenkomsten met andere gelukkigen. De zon schijnt voor iedereen, daar kan dus geen betwisting over zijn. Als er toch bijeen wordt gekomen, dan al helemaal niet als lotgenoot.

Het begrip lotgenoot wordt immers enkel in de tweede betekenis gebruikt. Lotgenoten zijn mensen die getroffen ‘werden’, en het dus alvast niet getroffen hebben. En ik wil er wat op verwedden dat de meeste 'lotgenoten' liever niet 'genieten', noch samen noch alleen, van de diensten waarvan ze noodgedwongen gebruik maken.
Lotgenoten zijn de slachtoffers van natuurrampen, de mensen die een uur of wat in een stilstaande file verkeren, de bewoners van de straat waar in alle huizen de electriciteit is uitgevallen. Lotgenoten zijn mensen wier kind vermist is, of omgekomen in een verkeersongeval, of overleden aan kanker. Ook dezelfde ziekte of handicap maakt mensen tot lotgenoten.

Lotgenoten wijken op min of meer dezelfde manier af van het wenselijke en het gangbare. Als je iets tekort hebt bijvoorbeeld, of iets teveel. In het laatste geval heeft niemand anders zin in dat teveel. Als iets niet meer werkt, of nooit gewerkt heeft. Als je niet of moeilijk in staat bent tot wat ieder ander zonder problemen kan.
Wie deze ervaring niet kent, kan zich vaak moeilijk voorstellen hoe dit is. Maar "lotgenoten" – zo las ik op een ‘lotgenotensite’ – "snappen hoe je je voelt". Niet-getroffen buitenstaanders begrijpen er vaak niet erg veel van. Ze kunnen het wel proberen, maar het blijft meestal bij een armzalige en onhandige poging. Daar kan je je best wel eens eenzaam over voelen.

De namiddag verliep zoals verwacht. Het was allemaal heel goed voorbereid door niet-lotgenoten. Het inleidend woordje, de agenda, de voorstellingsronde, de presentatie, de koffiepauze en de afsluiter. Even waren we metgezellen in de onafwendbaarheid.

Na afloop en eenmaal weer op weg naar huis was ik geen lotgenoot meer. Ik was weer gewoon een mens.

© Minervaria 5 maart 2007

dinsdag 20 februari 2007

Onvoltooide symfonie

Een paar dagen geleden viel het me op. Boven in de kale kruin van een wel tien meter hoge boom achter de tuin had zich een bolvormig ongeregeld genesteld. Zo van verre leek het op een haastig ineen gefrommelde toef kruid dat tussen de takken was blijven hangen. Kon het maretak zijn? Het raadsel werd gisteren opgelost: het gaat om een eksternest in aanbouw.

IJverig vlogen de gewiekste blauw-wit-zwarte vogels af en aan met takjes in de bek. Soms was er maar een. Die hield dan de wacht tot de andere op het nest neer streek. Soms waren ze beide druk doende met hun bouwsel. Het was nog erg fragiel en doorzichtig, en je kon hen met de bek de takjes op de juiste plaats zien steken. Af en toe bleef een van beide wat langer om hier en daar wat te verschikken. Zo doen mensen het ook als ze met hun interieur doende zijn. Dit beeldje een centimetertje naar rechts, een vaasje wat naar achter, dat bordje ietsje naar rechts. Even monsteren van op afstand en nog wat schuiven met een fotootje.

Het takkenbos ging steeds meer op een bol lijken. Ik zocht het even op. Eksters bouwen een overdekt nest. Op een dergelijke hoogte is dit zeker geen overbodige luxe. Zou een eksternest geen dak hebben, dan vlogen eieren of jongen tijdens een voorjaarsstorm zó over de rand heen. In dit geval waren eksters al lang van de aardbodem verdwenen. Hoe zouden eksterjongen zich voelen als zij in hun veilig onderkomen door de zweepslagen van de wind heen en weer worden geslingerd? Er moest in elk geval nog heel wat getimmerd en gepleisterd worden, want het bouwsel zag er verre van stevig uit. En het moest uiteraard ook nog voorzien van een warme en zachte binnenbekleding.

Ik had schik in de bedrijvigheid. Straks zou ik het paartje naarstig zien af en aan vliegen met vette wormen en slakken voor de jongen. Na enkele weken zouden ze dan voor het eerst over de rand piepen en uitvliegen.

Maar er is iets aan de hand. Voor de middag nog waren mannetje en vrouwtje ekster druk doende met het aanslepen van takken en twijgjes. Sedert een paar uren hebben ze zich niet meer laten zien. In de naaste omgeving zitten nu zelfs een stuk of wat kleinere vogels. Het lijken wel aasgieren die geduldig zitten te wachten tot hun prooi het begeeft. Ze moeten wel lef hebben. Want eksters worden in de gevederde wereld door iedereen met groot ontzag bejegend.

Zou het bouwsel niet stevig genoeg bevonden zijn? Had het paartje een betere stek gevonden? Misschien gingen ze wel uit elkaar? Ook bij mensen komt het niet zelden voor dat bouwen of verbouwen de meningsverschillen, en niet alleen over kleur en inrichting, aanscherpt. Zit er ergens een eenzame vogel te treuren?

De hele middag regent het al, druilerig, ononderbroken. Het onafgewerkte nest hangt er triest en verlaten bij.
Ik zal ze missen, het jonge paar.

© Minervaria 20 februari 2007

woensdag 10 januari 2007

Supermarkten zijn geweldig

Supermarkten, ze zijn voor moderne mensen onmisbaar geworden. Je vindt er nagenoeg alles bij elkaar en hoeft je voor al je aankopen dus maar één keer te verplaatsen. En er is altijd iets in de aanbieding. De meeste mensen gaan er dan ook van uit dat zij er goedkoper af zijn. Toch is dat niet zo.

Want supermarkten zijn er niet voor jouw voordeel, maar jij voor het hunne. Een supermarkt is een bedrijf, dus is winst maken het belangrijkste doel. Die komt natuurlijk van wat er verkocht wordt. Want jij mag dan wel graag jouw winst uittellen, de winst van de supermarkt komt van wat jij er besteedt. Het is dus in het belang van de supermarkt dat jij er zoveel mogelijk spendeert. Dus probeert men je tot kopen te verleiden.

In veel supermarkten zijn dagelijkse levensmiddelen zoals brood, vlees, vis en groenten helemaal achteraan de winkelruimte te vinden. Dus moet je eerst door andere afdelingen, met waren die je niet echt nodig hebt of kan missen, en al zeker als je je gewicht in de gaten wil houden. Favoriet zijn hier de alcoholische dranken, de snoep en het gebak. Mocht een buitenaards wezen op expeditie naar de aarde een supermarkt bezoeken, denkt het vast dat het basisvoedsel van de mens bestaat uit alcohol en zoetigheid. Want het totaal aantal meters uitstalruimte beslaat bijna de helft van alle andere voedingswaren. En de koekjes voor kinderen bevinden zich op hun ooghoogte.

Als de inrichters van de supermarkt hun job kennen, staan aan het begin van deze afdelingen en midden het gangpad een of twee mandjes of stalletjes met aanbiedingen. Je kan er niet omheen, en ze zijn werkelijk heel verleidelijk.

Zo is er truc van het beperkte aanbod: 3 pakken speculoos voor de prijs van 2. Het stalletje is nog slechts halfvol. Mensen denken dan gauw dat morgen de voorraad uitgeput zal zijn, en leggen voor de zekerheid een pak in hun winkelwagen. Wedden dat het stalletje telkens opnieuw slechts voor de helft aangevuld wordt?

Een andere truc is het geschenk bij aankoop. Zoals: Gratis soepkom bij aankoop van 3 pakjes soep. Nou, je hebt twee kinderen, en op de kommen staan van die leuke figuurtjes. Dus neem je 2 kommen, en koop je 6 pakjes soep die niet op je boodschappenlijstje stonden. Nu nog opeten ...

Een volgende keer gaat het over chocolade: dan krijg je een een rugzakje bij aankoop van 2 reuze verpakkingen. Voor elk kind één, dus koop je vier pakken chocola. En voor je eindelijk bij het brood aankomt, moet je eerst de verleiding weerstaan van de verse gebakjes en de appel- of abrikozenflappen.

Een andere taktiek bestaat erin je meer te laten kopen dan je van plan was. Bij de fijnkost is bijvoorbeeld de boterhamworst in de aanbieding: 50 gram gratis bij aankoop van 200 gram. Je had eigenlijk slechts 6 plakjes gepland, maar ach, volgende week is dit buitenkansje er niet meer. Of er is een ‘kaas van de week’: voor je het beseft heb je behalve je gewone kaas ook deze gekocht.

De meeste verswaren kan je ook voorverpakt kopen. Dit is handig en je hoeft niet in de rij te staan. Meestal echter zit er in die handige pakjes of potjes meer dan je strikt gezien nodig had. En gezien verswaren niet eeuwig goed blijven, moet dat alles binnen een bepaalde termijn gegeten worden.

Op de diepvriesafdeling vallen bereide gerechten, makkelijk en vaak heel kalorierijk, goed in het oog, om zó meegenomen te worden. Op zaterdag staat in de nabijheid vaak een proefstalletje. Daar prijst dan een zeer vriendelijke dame met oventje, en soms een heer, heerlijk ogende vers gebakken hapjes aan. Je wordt met een stralende glimlach uitgenodigd om er eentje te proeven. Wist je dat de meeste mensen zich daarna verplicht voelen om ook iets te kopen? Hoe vriendelijker de dame of heer, hoe meer we geneigd zijn om hen ook een plezier te doen. En waarmee kunnen we dat beter dan met het aankopen van de aangeprezen waar, alhoewel we die niet nodig hebben en het niet eens van plan waren? Maar wat gekocht wordt moet ook weer gegeten worden. En zelfs als je niets koopt, heb je toch een ongewenst kalorierijk tussendoortje gehad.

Eindelijk ben je dan aan kassa. Maar daarmee houden de verleidingen niet op. Want daar staan de hebbedingetjes. Op ooghoogte voor een jengelende peuter in het kinderzitje. Weersta dat maar eens als je in een lange rij staat te wachten en je lotgenoten duidelijk verveeld blijken met de jankende spruit? Onderwijl heb je overigens ruim de tijd om ze allemaal te monsteren én in de handen resp. mond van je lieve kroost te stoppen: de pepermuntjes, de kauwgum, de kleine versnapering in een leuk doosje.

Thuis berg je je aankopen weg en dan ontdek je dat je veel meer hebt gekocht dan je van plan was. Wég is je winst. En je hebt veel meer in huis gehaald dan je ooit kan opeten, tenzij je dat wonderdieet nog een week uitstelt.

© Minervaria 10 jan. 2007

Design by The Blogger Templates

Design by The Blogger Templates