Vijf regimes van tolerantie
Historisch gezien zijn er in het Westen vijf politieke regelingen of regimes (geweest) die tolerantie bevorder(d)en. Mengvormen van de verschillende regimes zijn ook mogelijk.
Geen enkele ervan kan men beter of superieur noemen aan de andere. Het ene regime kan als meer of minder tolerant omschreven worden dan het andere met betrekking tot bepaalde criteria, maar dit betekent niet dat het ene moreel beter is dan het ander.
1. Multinationale rijken
Uit de geschiedenis kennen wij het Perzische, Ptolemeïsche en Romeinse Rijk. Ook het rijk van Karel de Grote kan hieronder gerekend worden. In de Euro-Aziatische wereld was het Ottomaanse Rijk het voorlaatste, de USSR het laatste.
In deze rijken leven verschillende groepen inwoners als autonome of semi-autonome gemeenschappen. Ze hebben hun eigen cultureel en religieus karakter en meestal ook hun eigen politieke organisatie en wettelijke regelingen, en kunnen in grote mate hun eigen activiteiten bepalen. De interacties tussen de verschillende gemeenschappen worden bepaald en geregeld door de ambtenaren van het rijk. Die komen normaal gesproken niet tussen in de dagelijkse gang van zaken binnen de autonome gemeenschappen, zolang zij maar belastingen betalen en de vrede gehandhaafd blijft.
De verschillende gemeenschappen zijn voor hun voortbestaan niet afhankelijk van de acceptatie door andere gemeenschappen. Deze wordt verzorgd door de officiële tolerantie van het rijk, die voornamelijk wordt gehandhaafd in het belang van vrede.
Multinationale rijken zijn historisch gezien de meest succesvolle manier om vreedzame coëxistentie te bereiken tussen zeer diverse en soms antagonistische groepen. Het is echter geen liberale en democratische manier, maar een imperiale versie van multiculturalisme. Het incorporerende regime is autocratisch, en kan zelfs op wrede wijze onderdrukkend zijn.
Binnen dit regime zijn de gemeenschappen meestal gesloten. Individuen zijn in de eerste plaats lid van een groep, en worden verplicht tot een of andere versie van religieuze orthodoxie en een traditionele manier van leven. Ze worden opgesloten in hun gemeenschappen en aldus in een afzonderlijke etnische of religieuze identiteit.
Na de val van dergelijke rijken ontwikkelden de verschillende gemeenschappen snel een soort staatsapparaat om soevereine macht te verwerven op basis van een nationalistische ideologie. Zie de verschillende oorlogen in de voormalige Sovjetstaten van de USS.
2. Internationale samenleving
Binnen de internationale samenleving worden alle groepen getolereerd die een staat hebben gevormd, samen met alle praktijken (met bepaalde beperkingen) die zij toelaten. Tolerantie tussen staten is een essentieel kenmerk van soevereiniteit.
De akkoorden die tussen staten worden gesloten zijn daden van tolerantie. Diplomatieke regelingen en routines kunnen beschouwd worden als de formaliteit van tolerantie.
Maar soevereiniteit kent ook haar grenzen. Daden en gebruiken die getuigen van barbarisme worden uit principe niet getolereerd. Interventies van staten in andere staten op humanitaire gronden zijn echter niet verplicht, ze gebeuren op eigen initiatief.
De internationale gemeenschap kan wel delibereren over dergelijke interventies en state kunnen daarover (tijdelijke) overeenkomsten sluiten. Humanitaire interventies kunnen behalve bij middel van militaire ook met economische sancties gebeuren.
3. Consociaties of federatieve staten
In deze constructie vormen verschillende gemeenschappen één staat zonder het overkoepelend bestuur van een imperiale buitenstaander. Tussen of onder de partijen wordt onderhandeld over een grondwettelijke regeling, de constructie van instituten, de verdeling van ambten en een politiek akkoord dat hun uiteenlopende belangen behartigt.
De consociatie is gebaseerd op de grondwettelijk beperkte dominantie van een van de partijen of op hun globale gelijkheid.
Meestal leefden de gemeenschappen al samen of naast elkaar voor zij met hun offficiële onderhandelingen begonnen. Een consociatie is dus geen volledig vrije constructie, maar een noodzaak tot vreedzame coëxistentie. Consociatie is een heroïsch programma. De verschillende groepen worden immers niet getolereerd door een enkele overstijgende macht maar zij moeten elkaar tolereren en onderling de voorwaarden van hun coëxistentie uitwerken. Wederzijdse tolerantie hangt af van vertrouwen, niet zozeer in elkaars goede wil maar in de institutionele regelingen die beschermen tegen de gevolgen van slechte wil.
Het meest stabiel zijn staten waar de verschillende groepen alle veilig in hun eigen ruimte zitten, bv. Zwitserland. Maar als de grenzen minder dudelijk zijn en de groepen in elkaars vaarwater komen ontstaat er angst voor verstoring van het evenwicht en kunnen federatieve staten uit elkaar vallen.
Het gevaar dat gevreesd wordt is dat de consociatie zal veranderen in een natiestaat, waarin één partij een minderheid zal worden. Die kan er dan alleen op hopen te worden getolereerd door de voormalige partner die de tolerantie van de minderheidspartij niet langer meer behoeft.
In Libanon is de consociatie ingestort. België verkeert al een paar decennia op het scherp van de snee.
4. Natiestaten
Tegenwoordig is de natiestaat het meest waarschijnlijke regime van tolerantie: een groep, dominant in het gehele land, geeft vorm aan het openbare leven en tolereert een nationale of religieuze minderheid
In de natiestaat organiseert een dominante groep het gemeenschappelijke leven op een manier die haar eigen geschiedenis en cultuur weerspiegelt. Deze meerderheid is permanent, zet haar eigen geschiedenis voort en houdt haar eigen cultuur in stand. Een dergelijke staat kan, zoals liberale en democratische staten meestal doen, minderheden tolereren. Tolerantie in natiestaten is echter meestal niet gericht op groepen, maar op hun individuele leden. Die worden over het algemeen in de eerste plaats als burgers beschouwd en pas daarna als leden van deze of gene minderheid.
Religie, cultuur en geschiedenis van een minderheid zijn aangelegenheden voor het particulier collectief. Tegenover het particulier collectief staat de natiestaat altijd wantrouwend.
Een uiterst belangrijk gebied waar de norm van de natiestaat zowel wordt opgelegd als bestreden is de taalpolitiek. De meerderheidsnatie eist gewoonlijk dat nationale minderheden haar taal leren en die in alle openbare aangelegenheden gebruiken.
In natiestaten, zelfs in liberale, is minder ruimte voor anderszijn dan in multinationale rijken of consociaties, en uiteraard veel minder dan in internationale gemeenschappen. De natiestaat is echter vooral minder tolerant tegenover groepen, en kan groepen heel goed dwingen om meer tolerant te staan tegenover individuen. Groepen worden er immers beschouwd als vrijwillige samenwerking. Niemand hoeft tot een groep te behoren, hij maakt immers in principe deel uit van de natiestaat.
Ten tijde van oorlog zal de loyaliteit van de nationale minderheden aan de natiestaat snel in twijfel worden getrokken. Tolerantie verdwijnt als de anderen gevaarlijk overkomen of als demagogische nationalisten erin slagen hen als gevaarlijk te laten overkomen. Zie Duitsland voor en tijdens WOII.
Tolerantie in een natiestaat gaat dus enkel uit van de meerderheid, de minderheid wordt getolereerd en verkeert dus in de zwakste positie.
5. Immigratielanden
In het immigratieland hebben de leden van de verschillende groepen hun territoriale basis, hun vaderland verlaten; alleen of met hun familie zijn zij in dat nieuwe land aangekomen en ze zijn er overal gaan wonen. Indien etnische en religieuze groepen zich willen handhaven, moeten zij dat doen als puur vrijwillige samenwerkingsverbanden. Daardoor lopen zij meer risico op onverschilligheid van hun leden dan op de intolerantie van anderen.
De staat is in beginsel neutraal tegenover allen en tolerant ten opzicht van alle groepen. Alle burgers worden als individuen beschouwd en niet zozeer als leden van een groep. Tolerantie gaat daarom strikt gezien over individuele keuzen en expressies. Tolerantie krijgt een volslagen gedecentraliseerde vorm: iedereen moet alle anderen tolereren.
Aan geen enkele groep wordt in een immigratieland toegestaan zich zodanig te organiseren dat zij controle kan krijgen over openbare ruimtes of openbare fondsen kan monopoliseren. Er wordt van uitgegaan dat de staat volkomen onverschillig staat ten opzichte van de groepscultuur en evenveel steun verleent aan alle groepen. Toch worden sommige groepen begunstigd boven andere, omdat ze een betere uitgangspositie hebben, bv. de Angelsaksische protestantse groepen in de VS.
In een immigratieland hebben veel mensen dan ook een dubbele identiteit op basis van politieke of culturele scheidingslijnen - bijvoorbeeld Afro-Amerikaans, of Italo-Amerikaans (volgorde afhankelijk van wat in de context belangrijkst is). De politieke identiteit is daarbij het meest belangrijk. De culturele identiteit moet gehandhaafd worden in de particuliere sfeer door de vrijwillige inspanningen van de burgers. Voorbeelden bij uitstek zijn Canada, de Verenigde Staten, Australië en Nieuw-Zeeland.
Bron: WALZER, M, Tolerantie, p. 23-49.
1 reacties:
goede samenvatting
Een reactie posten