Lotgenoot
Laatst was ik op een lotgenotenbijeenkomst . Ik was daar niet als observator, maar als deelnemer. En ook niet voor het eerst. Een lotgenoot dus.
Het woord alleen al!
Volgens van Dale is een lotgenoot 'iemand die met anderen hetzelfde lot ondervindt'. Mooi toch? Wie de hoofdprijs van de Lotto wint, is dus een lotgenoot van de winnaar van de vorige trekking en van die van de volgende, tenzij ie dat zelf weer is. Letterlijker kan bijna niet. De strandtoeristen die toevallig net die ene zonnige periode in de zomervakantie hebben getroffen zijn ook lotgenoten. Al even mooi, niet?
Toch zit er een addertje onder het gras. Want het ene lot is het andere niet. Een lot kan je immers treffen in twee betekenissen.
Voor het Nederlandse woord ‘lot’ bestaan in het Latijn twee woorden: fortuna en fatum. Beide zijn afgeleid van een ander begrip, en betekenen respectievelijk toeval of geluk, en onafwendbaarheid of noodlot. Het woord ‘genoot’ is afgeleid van het werkwoord genieten. Het is iemand die mede gebruik maakte of kon genieten van een (gemeenschappelijk) goed of dienst. Vrij vertaald is een genoot een makker of metgezel.
En nu komt de aap uit de mouw. Want van het lot als toeval of geluk mag door verschillende mensen wel gezamenlijk gebruik gemaakt of genoten worden, zelden echter noemen zij die het getroffen ‘hebben’ zich lotgenoten.
We hadden de lottowinnaars al. Hoe toepasselijk het ook zou zijn, zij voelen zich geen lotgenoot en houden geen lotgenotenbijeenkomsten. Nu kan je er ook van uitgaan dat dit een beetje gevaarlijk is. Stel dat iemand er een heel eigen mening op na houdt over de rechtmatigheid van het geluk van de anderen?
Maar ook diegenen die het geluk hebben hun vakantie te nemen in net die éne zonnige periode van de zomer voelen zich geen lotgenoten. Zij organiseren evenmin bijeenkomsten met andere gelukkigen. De zon schijnt voor iedereen, daar kan dus geen betwisting over zijn. Als er toch bijeen wordt gekomen, dan al helemaal niet als lotgenoot.
Het begrip lotgenoot wordt immers enkel in de tweede betekenis gebruikt. Lotgenoten zijn mensen die getroffen ‘werden’, en het dus alvast niet getroffen hebben. En ik wil er wat op verwedden dat de meeste 'lotgenoten' liever niet 'genieten', noch samen noch alleen, van de diensten waarvan ze noodgedwongen gebruik maken.
Lotgenoten zijn de slachtoffers van natuurrampen, de mensen die een uur of wat in een stilstaande file verkeren, de bewoners van de straat waar in alle huizen de electriciteit is uitgevallen. Lotgenoten zijn mensen wier kind vermist is, of omgekomen in een verkeersongeval, of overleden aan kanker. Ook dezelfde ziekte of handicap maakt mensen tot lotgenoten.
Lotgenoten wijken op min of meer dezelfde manier af van het wenselijke en het gangbare. Als je iets tekort hebt bijvoorbeeld, of iets teveel. In het laatste geval heeft niemand anders zin in dat teveel. Als iets niet meer werkt, of nooit gewerkt heeft. Als je niet of moeilijk in staat bent tot wat ieder ander zonder problemen kan.
Wie deze ervaring niet kent, kan zich vaak moeilijk voorstellen hoe dit is. Maar "lotgenoten" – zo las ik op een ‘lotgenotensite’ – "snappen hoe je je voelt". Niet-getroffen buitenstaanders begrijpen er vaak niet erg veel van. Ze kunnen het wel proberen, maar het blijft meestal bij een armzalige en onhandige poging. Daar kan je je best wel eens eenzaam over voelen.
De namiddag verliep zoals verwacht. Het was allemaal heel goed voorbereid door niet-lotgenoten. Het inleidend woordje, de agenda, de voorstellingsronde, de presentatie, de koffiepauze en de afsluiter. Even waren we metgezellen in de onafwendbaarheid.
Na afloop en eenmaal weer op weg naar huis was ik geen lotgenoot meer. Ik was weer gewoon een mens.
© Minervaria 5 maart 2007
0 reacties:
Een reactie posten