vrijdag 23 oktober 2009

Kijkje in je eigen lichaam

maandag 19 oktober 2009

Het zeeniveau in de toekomst

Het zeeniveau in de toekomst

dinsdag 13 oktober 2009

Morele systemen

Moraal komt in actie wanneer het eigenbelang botst met het collectieve of wederzijdse belang. Dit kan zeer uiteenlopend zijn: de overleving of het behoud van de groep of gemeenschap, het voortbestaan van vriendschappen of samenwerkingsverbanden tussen individuen, de bescherming van zwakkere leden, ...
Moraal begrenst dus onze individuele vrijheid in dienst van een hoger doel. Gedrag dat dit hoger doel dient beschouwen we als goed, gedrag dat (alleen) het eigenbelang dient en tegen het hoger doel ingaat als slecht.

Maar moraal is niet eenduidig. Het morele oordeel van mensen is in grote mate afhankelijk van de situatie. Ouders doen vaak het onmogelijke voor hun kinderen en vragen niets terug. Echte vrienden berekenen niet wat ze geven en ontvangen. Met vreemden zijn we heel wat terughoudender.

Volgens de multiple moralities approach beschikken mensen over meerdere morele systemen. Elk van die systemen heeft specifieke kenmerken en heeft zijn plaats in een specifieke situatie.
Men onderscheidt 5 morele systemen:

  1. De hechtingsmoraal
  2. De geweldmoraal
  3. De reinigingsmoraal
  4. De samenwerkingsmoraal
  5. De beginselenmoraal
De eerste 4 systemen berusten op emoties of intuïties. Zij hebben belangrijke beperkingen, die de laatste wil ondervangen door rationaliteit.


Bron: VERPLAETSE, J., Het morele instinct.

Hechtingsmoraal

Mensenkinderen komen zeer hulpeloos ter wereld. Ze zijn voor hun overleving lange tijd totaal afhankelijk van de ononderbroken zorg van volwassenen, ouders en opvoeders.

Zeer kort na de geboorte gaat een baby zich hechten aan de personen die voor hem zorgen. Dit proces is wederkerig: kinderen hebben een aangeboren vermogen om zich te hechten, volwassenen zijn a.h.w. geprogrammeerd om voor de hulpeloze baby te zorgen. Maar zelfs als de volwassene die zorg niet of onvoldoende opneemt gaat een kind zich toch hechten.

Later in de ontwikkeling verwerft een kind het vermogen om zich in anderen in te leven (empathie) en zich in de plaats van iemand anders te stellen (mindreading of theory-of-mind). Deze vermogens leggen een stevige basis voor de ontwikkeling van schuldgevoelens en het overnemen van waarden en normen.

In de hechtingsmoraal staat respect voor onze medemensen centraal. Hechting, empathie en schuldbesef stimuleren mensen om zich altruïstisch te gedragen.
Hechtingsmoraal remt bovendien agressie tegen andere mensen af. We krijgen onbehaaglijke gevoelens als we andere mensen zien lijden.
In situaties waar agressie tegen mensen vereist of toegestaan is gaan mensen de andere vaak dehumaniseren of ontmenselijken. In de slaven- of vrouwenhandel bijvoorbeeld herleidt men mensen tot de status van dieren of machines, die ver- of aangekocht mogen worden. In de operatiekamer houdt men zich bezig met een orgaan of lichaamsdeel. Iemand niet in de ogen kijken is een middel om niet bewogen te worden door leed.

De hechtingsmoraal zegt ons dat we mensen om wie we geven moeten helpen en, meer algemeen, dat we medemensen niet mogen kwetsen of pijn doen.
Het is de moraal van het mededogen, de liefde en het respect.

De hechtingsmoraal is geen universele moraal. Ze gedijt alleen wanneer beide partijen die erkennen. Omdat ze ons ertoe aanzet niet te pijnigen of te doden speelt ze ons parten in situaties waarin ons bestaan wordt bedreigd. Bedreigende situaties vragen een ander soort moraal.


Bron: VERPLAETSE, J., Het morele instinct, p. 13-71.

Geweldmoraal

Mensen zijn niet alleen sociale dieren, ze kunnen ook heel gewelddadig uit de hoek komen. Als de mens niet het vermogen tot agressie had gehad, was hem in de evolutie geen lang leven beschoren geweest. De eerste mensen leefden immers in een vijandige en bedreigende wereld. In een dergelijke wereld heerst schaarste en is agressie vaak de enige manier om te overleven. Wat een ander heeft veroverd ben ik kwijt. Als ik die andere kan uitschakelen of zijn bezit kan roven heb ik zelf betere overlevingskansen.

In levensbedreigende omstandigheden zijn agressie en geweld dus functioneel: wie onverschrokken is toont moed en doorzettingsvermogen en verzekert meteen bescherming voor de zwakkere leden van de groep. Die zwakkere leden dienen zich dan wel te voegen naar het leiderschap van de agressieve leden, anders riskeren ze de bescherming kwijt te raken.

Geweld en agressie hebben nog een andere functie: ze onderdrukken de angst die onvermijdelijk door levensbedreigende situaties opgeroepen wordt. Tegelijk zorgen ze ervoor dat tactische beslissingen koel en berekend genomen worden.

In een samenleving die gedurende langere tijd met bedreigende omstandigheden wordt geconfronteerd worden geweld en agressie een levensstijl. In de strijd van "wij" tegen "zij" heeft men een permanent imago van gewelddadigheid nodig om de vijand te imponeren en af te schrikken.
Toch heerst in deze samenlevingen geen chaos van blinde drift. Het geweld wordt er gereguleerd. Er zijn ongeschreven afspraken over welk geweld toegestaan is en wanneer. Wie de geweldcode niet kent of verkeerd toepast verliest aan eer en reputatie.

Eer en eergevoel zijn een zeer belangrijk goed. De leden moeten bereid zijn om hun eer met geweld te verdedigen en om eerloos gedrag of schande te vermijden.
De geweldmoraal is een bij uitstek mannelijke moraal. De geweldmoraal is niet per definitie vrouwvijandig, maar vrouwen en hun belangen zijn hoogst bijkomstig. Als te beschermen leden dienen vrouwen de eer van mannen te dienen.

In moderne staten en samenlevingen is het leven veiliger geworden o.a. omdat er overschot aan goederen is, waardoor de geweldmoraal minder voet aan de grond heeft. Het geweldmonopolie is er in handen van de overheid.
Maar zodra de veiligheid in het gedrang komt, steekt de geweldmoraal de kop op. De bedreiging hoeft niet eens echt te zijn.

Ons brein maakt immers geen onderscheid tussen reële en ingebeelde bedreigingen. Nog steeds worden er oorlogen uitgevochten op grond van onjuiste voorstellingen. En wie erin betrokken is kan zich niet zomaar terugtrekken zonder verlies van eer. Als de inzet niet materieel is, dan gaat het vaak om de ultieme waarheid, het grote gelijk, de beste ideologie, de strijd tegen het Kwaad.


Bron: VERPLAETSE, J., Het morele instinct, p. 72-131.

Reinigingsmoraal

Goed en kwaad worden opvallend vaak beschreven in hygiënische termen of begrippen die verwijzen naar reinheid en zuiverheid (bv. vuile oorlogen). Mensen zijn geneigd schoonheid en reinheid met deugd te associëren. Omgekeerd worden moreel laakbare handelingen als vies en vuil voorgesteld. Mensen die leven in onhygiënische omstandigheden worden vaker verdacht moreel lager te zijn. In films worden moreel lage individuen vaker vuil en slordig afgebeeld.

De reinigingsmoraal maakt gebruik van een primair disciplineringssysteem dat oorspronkelijk bedoeld was om schadelijke stoffen te vermijden. We leren kinderen zindelijk te zijn, deponeren afval zover mogelijk van bewoonde plaatsen, isoleren besmettelijke zieken, ...
Onze moderne samenleving is meer bezeten van het reinheidsideaal dan premoderne maatschappijen. Angst voor besmetting kan zeer onrealistische proporties aannemen (bv. vogelgriep, Mexicaanse griep).

De reinigingsmoraal is gebaseerd op walging. Walging is een basisemotie en zowel aangeboren als aangeleerd.
Walging krijgt een morele betekenis door de besmettingsweerzin: wat in contact is geweest met iets wat afkeer wekt is ook vies en te mijden. Dit is een soort magisch denken en verklaart waarom de reinigingsmoraal zo vatbaar is voor irrationele denkwijzen.

Morele weerzin weerhoudt mensen ervan regels te overtreden. Wat we smerig vinden zullen we niet gauw doen.
Het verband tussen morele walging en reinheid is indirect. Walging wordt gebruikt om leden van een samenleving te disciplineren. Culturen gebruiken walging om ongewenst gedrag te markeren. Ze maken gebruik van besmettingsweerzin om ook voorstellingen walging te doen oproepen.

Sommige voorwerpen en handelingen roepen universele walging of weerzin op: dode lichamen, bloed, afscheidingsproducten. Van daaruit valt te begrijpen dat vrouwen vaker slachtoffer zijn van de reinigingsmoraal dan mannen. Ook bepaalde insecten doen ons walgen, bv. kakkerlakken of luizen.

Walging als basis voor de reinigingsmoraal leidt tot discriminatie en uitsluiting. In nazi-Duitsland werden Joden luizen genoemd. Dit moest rechtvaardigen dat ze werden gemarginaliseerd en vervolgens uit de maatschappij gestoten.
De combinatie van reinigingsmoraal met geweldmoraal kan tenslotte leiden tot echte gruwelijkheden: genocide en massaslachtingen. De eerste zet aan tot totale vernietiging, de tweede levert de nodige agressie.

De samenleving als geheel vertoont een hang naar zuiverheid. Allerlei moderne gebruiken en gebeurtenissen suggereren dat de reinigingsmoraal nog leeft. Kinderen wordt bijvoorbeeld geleerd beleefd te zijn door hun 'mooie of propere' handje te geven.


Bron: VERPLAETSE, J., Het morele instinct, p. 132-174.

Aansluitend:

Samenwerkingsmoraal

Samenwerking vormt de essentie van heel wat dagelijkse handelingen. Het dagelijks leven omvat talloze, weinig zichtbare momenten van coöperatie waarbij we stilzwijgend aannemen dat iedereen er beter van wordt.
Nutsoverwegingen vormen de drijfveer om samen te werken. We moeten een gemeenschappelijk doel bereiken en dat kunnen we niet alleen. We hebben anderen nodig.

Een samenwerkingsmoraal is het geheel van regels, inzichten en intuïties dat ons toelaat te navigeren in deze voordelige maar risicovolle wereld van coöperatie. Het is geen moraal van altruïsme maar van welwillendheid en behoedzaamheid.

Samenwerking is aangewezen en tegelijk slechts mogelijk als iedere partij er baat bij heeft, dus in een win-winsituatie. De opbrengst is groter dan wanneer men alleen zou werken (bv. een huis bouwen).
Meer dan men denkt zijn mensen geneigd tot samenwerking. Hun fundamenteel coöperatieve instelling stimuleert de samenwerking in een groep. Deze neiging concretiseert zich in prosociaal gedrag (vriendelijkheid), mutualisme (burenhulp bij kleine klussen) en wederkerig altruïsme (iemand laten voorgaan in de file).

Samenwerking berust op vertrouwen dat de andere ook zijn/haar deel zal bijdragen. Men loopt echter altijd het risico dat de andere niet eerlijk is maar een profiteur. Samenwerking is uiterst gevoelig voor misbruik, onkunde en onvermogen.

Om de samenwerking te beschermen letten mensen op signalen van bedrog.
Ze kunnen bedrog proberen te herkennen op basis van de gelaatsexpressie van de andere en ze houden een morele boekhouding bij over mogelijke samenwerkingspartners. De reputatie en competentie van iemand stellen mensen in staat bedrog te voorspellen. Wie een paar keer heeft bedrogen wordt gewantrouwd.

Sancties dienen om samenwerking te verzekeren. Mensen hebben een diep rechtvaardigheidsgevoel en een sterke aversie tegen onrechtvaardigheid. Bedrog en machtsmisbruik in de samenwerking wordt vroeg of laat (zwaar) gesanctioneerd.

Samenwerkingsmoraal gedijt echter alleen in bijzonder gunstige omstandigheden. Alleen wanneer de voordelen gedeeld kunnen worden en de inzet van de deelnemers hoog blijft werpt ze vruchten af. Bovendien mag de sociale controle niet te strak zijn zodat er nog sprake is van vrijwilligheid. Machtsmisbruik ondermijnt de samenwerking.


Bron: VERPLAETSE, J., Het morele instinct, p. 175-235.

Beginselenmoraal

Mensen hanteren spontaan morele systemen op intuïtieve basis. Maar deze codes hebben beperkingen en garanderen niet altijd moreel goed gedrag. Niet iedere moraal is het verdedigen waard. Bepaalde moralen kunnen, hoe natuurlijk ook, beter worden bestreden.
Emoties en intuïties volstaan niet om een moreel hoogstaand leven te leiden. Om een betrouwbare leidraad te kunnen zijn voor moreel goed gedrag moet een moraal ook rationeel onderbouwd worden.

De beginselenmoraal of ethiek is een expliciete moraal die steunt op rationele argumentatie: logische redenering en correcte informatie.
Ze moet de beperkingen van de intuïtieve moralen ondervangen en moet dus onpartijdig zijn, niet beïnvloed zijn door particuliere ideologieën zoals godsdienst en religie.
Ethiek zoekt naar beginselen voor de morele beoordeling van gedrag die alle burgers, welke confessie of ideologische overtuiging ze hebben, kunnen onderschrijven.

Over die universele beginselen zijn er meningsverschillen. Die vormen de basis voor de verschillende ethische stromingen. Tegen elke stroming kunnen bezwaren worden geopperd, maar dit is net eigen aan ethiek. Ze behoort tot het publieke domein en moet onderwerp zijn van kritische beschouwing.

De beginselenmoraal is echter geen garantie voor ethisch handelen. Zuiver rationele beslissingen kunnen zeer immoreel zijn. Daarom moet ze ondersteund worden door een intuïtieve of emotiemoraal. We leven immers met onze emoties, maar opdat ze ons de goede weg zouden wijzen dienen ze beheerst te worden door de rede.


Bron: VERPLAETSE, J., Het morele instinct, p. 236-285.

zondag 11 oktober 2009

Morele vooroordelen

Onze geschiedenis is een lang en treurig verhaal van morele vooroordelen die gebaseerd zijn op uiterlijkheden.
Jan Verplaetse, Het morele instinct, p. 204.

vrijdag 9 oktober 2009

Een mens is meer mens door de dingen die hij verzwijgt dan door de dingen die hij zegt.
Albert Camus

donderdag 8 oktober 2009

Oordelen

Veel oordelen over het leed van anderen schieten tekort door onoplettendheid, slecht sociaal onderricht of een verkeerde theorie over het menselijk leven.

Martha Nussbaum

zaterdag 3 oktober 2009

Twee dingen zijn oneindig, het universum, en menselijke domheid. Maar van het universum weet ik het nog niet helemaal zeker.
Albert Einstein

Design by The Blogger Templates

Design by The Blogger Templates